Het tl-licht doet het voordeel van de nacht teniet. Het neemt een voorsprong op het onheil van de naderende dag.

Pupillen krimpen in het aangezicht van de helle buizen aan het systeemplafond, net als de hoop de nacht tot een smaakvol einde te brengen. Zweetparels tussen borsten drogen op tot witte waas. Grote over de muziek geschreeuwde verhalen maakt de mannen die ze bulderden klein in de plotselinge stilte. Alcohol verandert van sociaal glijmiddel in motorieke last.

De ondergrondse fietsenstalling is het afvoerputje van de uitgaansavond. Uit een junkie-werend blauwverlicht toilethokje leunt een meisje met een spekrand. Ze trekt het haar van een kotsende vriendin naar achteren. Alsof ze paardje-rijdt, of omdat ze anders zelf het evenwicht verliest.

Een jongen met wit kauwgomspuug in zijn mondhoeken probeert zijn fiets door de geul omhoog het donker in te duwen, maar een vriend springt op zijn bagagedrager. Hij stort met fiets en al naar beneden, waar hij tegen zijn vriend schreeuwt dat dit de fiets van zijn moeder is. De vriend schreeuwt dat hij kebab gaat halen.

Ik ben vergeten waar mijn fiets staat, loop naar het achterste rek om vanaf daar zigzaggend door de rekken terug naar voren te werken. Als ik achterin sta, appt een vriendin dat ik op haar moet wachten, ze is terug naar de kroeg om haar jas te halen. Ik laat me zakken, het koude cement voelt vloeibaar onder mijn vermoeide benen.

Zij is roodgevlekt van het huilen, hij ziet grauw van het zorgen

Omdat hij een teringlijer is, hoor ik een schorre stem boven me zeggen. Ze moet hem vergeten.

Zij wil dan weleens weten waarom de schorre stem zelf ook bevriend is met de teringlijer. Hoe kan de schorre stem zo lief zijn, terwijl hij zich inlaat met die lul?

Hij stelt haar dezelfde vraag.

Zij is roodgevlekt van het huilen, hij ziet grauw van het zorgen. Hij knuffelt haar, zij houdt haar armen tegen haar bovenbenen gedrukt. Pas wanneer hij loslaat, komen ook haar armen omhoog. Ze blijven hangen rond zijn heupen, haar vingers haken vast in zijn broekrand. Hij leunt naar voren, zij leunt mee, hun blikken schieten van elkaars trillende lippen naar elkaars ogen en terug.

Mijn vriendin komt aangelopen, in haar handen een andere jas dan die waarmee ze van huis vertrok. Ik hijs mezelf overeind, het voelt alsof er plankjes achter mijn bovenbenen zitten.

Het stel dat net boven me stond, staat nu naast me. Op hun bovenlippen groeit puberpluis, dat elkaar bijna aanraakt.

Ze hebben allebei dezelfde reden om het niet te doen. Die reden belt steeds. Eerst naar hem, dan naar haar, en wordt dan weggedrukt. Die reden is een teringlijer, maar hij heeft ook de bonnetjes van hun fietsen nog in zijn zak. De reden kan doodvallen, vindt zij. De reden verdient haar niet, vindt hij. Toch vormt zijn afwezigheid nog steeds de vijf centimeter tussen hun lippen.

Ik sta mijn fiets van het slot te halen, als ik aan de kant wordt geduwd. Hij zal de reden wel zijn, want de jongen met de schorre stem zegt ineens niks meer en het meisje in zijn armen verontschuldigt zich. ‘Ik had het koud.’

De drie lopen achter me aan, richting de man die de bonnetjes van de fietsen inneemt en nooit tot ziens zegt, maar altijd tot straks. De reden zegt tegen zijn vriend: ‘Gast, neem jij haar even achterop. Mijn fiets houdt dat niet.’

Iemand die ik niet ken: Thug Life Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week: mijn ontmoeting met Thug Life. Lees hier het stuk terug Iemand die ik niet ken in Suriname: tante Arlette Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week mijn vierde ontmoeting vanuit Suriname: die met tante Arlette. Lees het hier terug