Thuis ben je waar het kooitje van de wanhoop wordt opengezet
De taxi was te vroeg, in elk geval vroeger dan was aangekondigd. Ik deed open in pyjama, althans in een T-shirt waarmee ik op de bank in slaap was gevallen. Ik had nog wel snel een broek aangetrokken.
‘Ik kom er zo aan,’ zei ik. ‘Geef me tien minuten.’
Het huis van mijn moeder was nu, bijna vier maanden na haar dood, nog altijd vrijwel onaangeroerd. Er waren alleen wat mappen met bankafschriften en correspondentie meegenomen door een dame die de afhandeling van de erfenis deed.
De chauffeur zou mij naar een studio brengen waar ik mee zou werken aan een televisieprogramma over ‘meesterwerken.’ Ik had enkele meesterwerken uitgezocht, het was een kleine moeite.
Er zijn zoveel meesterwerken. Heeft de gemiddelde schrijver zelf niet het gevoel meesterwerken te produceren?
De studio bevond zich naast Artis. Lang geleden was ik volgens mij in deze studio geweest voor Zomergasten. Het was 1997, ik dronk rode martini, Wim T. Schippers trommelde op de tafel. De rest is een waas.
Nu zou ik worden geïnterviewd door Paul Witteman. Wim T. Schippers is een soort ondeugende nachtzuster, Paul Witteman meer een weemoedige chirurg. Je hebt hen allebei nodig als je in het ziekenhuis ligt.
De dame van de grime kende ik niet, wat me een beetje teleurstelde, want ik dacht intussen zo ongeveer alle dames van de grime te kennen.
Deze dame had een kapsalon in Monnickendam, maar vandaag was ze dicht want ze moest werken voor Paul Witteman. Ze zei: ‘De kapsalon is niet echt dicht, mijn man zit in de kapsalon en je kunt met hem een afspraak maken, je kunt alleen niet geknipt worden.’
Wim T. Schippers is een soort ondeugende nachtzuster, Paul Witteman meer een weemoedige chirurg. Je hebt hen allebei nodig als je in het ziekenhuis ligt
Het was een mooi beeld: een man alleen in de kapsalon van zijn vrouw met een groot boek waarin hij de afspraken voor zijn vrouw noteert.
‘Heb je nog speciale wensen?’ vroeg ze.
‘Nee,’ zei ik.
‘Mascara?’
‘Nee,’ zei ik.
De uitzending zou beginnen. Ik had wat boeken meegenomen, maar die waren eigenlijk niet nodig.
Het publiek kwam de trap op en nam plaats in de studio. Bij dit soort gelegenheden vraag ik me altijd weer af: waar komt het publiek vandaan?
Het was betrekkelijk divers.
Een van de meesterwerken die ik had uitgezocht was Rhythm 0 van Marina Abramović, een performance waarbij het publiek werd uitgenodigd om van alles met haar te doen.
Het publiek deed ook van alles met haar. Niet omdat het moest, maar omdat het mocht. Toch een verschil.
Paul Witteman wilde weten of het kunst was. Ik zei: ‘Ja.’ Wat zich voordoet als kunst is doorgaans kunst. Of het goed of slecht is, is een andere discussie.
Het was een bijzonder aangenaam gesprek. Niet lang erna zou ik weer in een taxi worden thuisgebracht.
Een vrouw vroeg nog wat ik allemaal met haar zou willen doen als ik alles met haar zou mogen doen, maar wel waar publiek bij was.
‘Is het kunst?’ vroeg ik voor de zekerheid.
Thuis ben je waar in naam van de kunst het kooitje van de wanhoop even wordt opengezet.