In het Nationaal Archief verbergt de overheid namenlijsten van vermoorde Indonesiërs
De Nederlandse regering zegt niet te weten welke Indonesiërs door Nederlandse militairen zijn geëxecuteerd halverwege de vorige eeuw. Wat blijkt? Een deel van die namen ligt gewoon in het Nationaal Archief. Het officiële verhaal luidt dat deze namenlijsten per ongeluk in Indonesië zijn achtergebleven. Wat zegt dit over de Nederlandse omgang met de zwarte bladzijden uit de geschiedenis?
De misdragingen van de Nederlandse militairen in het Indonesië van de jaren veertig zijn nog steeds met mysterie en geheimhouding omgeven. Ondanks het feit dat enkele oud-militairen - vaak tegen het einde van hun leven - een boekje opendeden over het excessieve optreden in de vroegere kolonie, is het taboe nooit helemaal doorbroken. Enkele Indonesiërs die het geweld van de Nederlanders hebben meegemaakt, proberen nu alsnog openheid van zaken te krijgen. Daarbij eisen ze een schadevergoeding van de Staat voor het leed dat hen is aangedaan.
Na de rechtszaken van de weduwen uit het dorp Rawagede tegen de Staat en de schikking die de Staat trof met tien weduwen van Zuid-Sulawesi, heeft een nieuwe groep nabestaanden van geëxecuteerde mannen uit Zuid-Sulawesi zich gemeld. Deze keer zijn het niet alleen weduwen, maar ook kinderen. Net als in de voorgaande zaken eisen deze 23 nabestaanden een schadevergoeding van de Staat. Op 11 maart oordeelde de rechter dat ze daar recht op hebben, maar dat een aantal van hen nog moeten bewijzen dat hun echtgenoot of vader daadwerkelijk geëxecuteerd is door Nederlandse militairen. Na tien schikkingen blijven er nu nog vijf kinderen en acht weduwen over die op 17 juni stukken moeten aanleveren om te bewijzen dat hun man of vader onrechtmatig geëxecuteerd is.
Tijdens het onderzoek voor dit artikel is echter gebleken dat diezelfde Staat in het bezit is van namenlijsten van een deel van deze in 1947 geëxecuteerde Indonesiërs. De lijsten met zo’n 180 namen liggen al zeker sinds de jaren zeventig samen met een zestigtal getuigenverklaringen van zowel Nederlandse militairen als Indonesiërs in een van de beperkt openbare dossiers in het Nationaal Archief in Den Haag. En de stukken in het Nationaal Archief zijn staatsbezit.
Wat Nederland in Indonesië deed
‘Beste Paul, […] Heb vanochtend het bevestigen van de macht van de Nederlandse bajonetten in het landschap Soeppa meegemaakt. […] Gisteren is daar een grootscheepse actie geweest [...] om een einde te maken aan het kwaad van rampokkers en terroristen. Stuk of wat kampongs afgebrand, bevolking verzameld en op aanwijzing van een stelletje spionnen ruim tweehonderd mensen […], als honden, met de revolver, neergeschoten.’
Uit dezelfde brief: ‘Je had dat zaakje daar moeten zien zitten, links en rechts nog rokende huizen. We hadden onze neus nog niet vertoond of de kippen werden al aangedragen: men was dat gewend van het leger, dat hier zowel als elders slechts in de handen behoeft te klappen om gespijsd en gelaafd te worden.’
Gisteren is daar een grootscheepse actie geweest om een einde te maken aan het kwaad van de terroristen
Het is een van de vele honderden documenten in het Nationaal Archief die gaan over de massa-executies die onderluitenant Jan Vermeulen van het Depot Speciale Troepen (DST), majoor Jan Stufkens van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) en kapitein Berthold Rijborz van het KNIL uitvoerden. Wie ‘Paul’ is, is onbekend. Het landschap Soeppa waarover hij schrijft, geldt vlak na de Tweede Wereldoorlog als kern van het verzet tegen de Nederlandse overheersing.
Vermeulen, Stufkens en Rijborz zijn in de periode van 14 januari 1947 tot 14 februari 1947 verantwoordelijk voor de dood van zeker 1.200 Indonesiërs. Hun meerderen hebben hen in staat gesteld om wekenlang te moorden en hebben daarna – decennia met succes – geprobeerd om de gebeurtenissen geheim te houden.
‘Internationaal zou een en ander onze positie ten zeerste verzwakken, aangezien enig begrip van de omstandigheden, waaronder onze troepen in Indonesië voor recht en veiligheid hebben gestreden, […] ten enen male niet kan worden verwacht,’ schrijft Tony Lovink, de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Nederlands-Indië in 1949. Door de gebeurtenissen in de doofpot te stoppen en de militairen niet te vervolgen, bleven de autoriteiten zelf ook buiten schot. Pas in 1969 ontstond er grote publieke aandacht voor de manier waarop de Nederlandse troepen eind jaren veertig optraden in Indonesië.
Wat biedt het Nationaal Archief?
Terwijl wordt geprobeerd de massa-executies voor de buitenwereld geheim te houden, blijven de documenten hierover zich na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 opstapelen in de archieven van de overheid. In 1954 komt een onderzoeksrapport van de juristen Van Rij en Stam erbij, in 1969 wordt de Excessennota geschreven.
Ook de getuigenverklaringen en dodenlijsten die in de afgelopen weken tijdens een zoektocht in het Nationaal Archief voor dit artikel boven water zijn gekomen, zijn later toegevoegd. Deze documenten zijn kopieën van delen van een strafrechtelijk vooronderzoek dat in 1949 werd uitgevoerd. Ruim twee jaar nadat Vermeulen, Stufkens en Rijborz leidinggaven aan de massa-executies in Zuid-Sulawesi verhoort Paardekooper, raadsheer-commissaris bij het Indisch Hoog Militair Gerechtshof, voor dit vooronderzoek tientallen getuigen en stelt een omvangrijk dossier samen.
De afgelopen decennia is de algemene opvatting geweest dat de stukken van dit gerechtelijk vooronderzoek in Indonesië zijn achtergebleven. Het officiële verhaal luidt dat wanneer eind 1949 de soevereiniteitsoverdracht plaatsvindt, het rapport-Paardekooper met daarin de namenlijsten van geëxecuteerde mannen per ongeluk in Indonesië achterblijft en dat, ondanks pogingen vanuit Nederland, het rapport nooit kon worden opgevraagd. De kopieën van stukken van dit rapport liggen echter in dossiers die in de jaren zeventig en tachtig al zijn samengesteld.
In geen enkel rapport of onderzoek is hier ooit melding van gemaakt, terwijl deze stukken al zeker sinds 1972 in het archief liggen
Een deel van de kopieën is boven water gekomen toen de regering in 1969 besloot om een archiefonderzoek in te stellen omtrent het optreden van de Nederlandse militairen in Indonesië. In de Excessennota die werd geschreven over dit onderzoek, zijn deze kopieën echter nooit vermeld.
Cees Fasseur, historicus en op dat moment ambtenaar van het ministerie van Justitie, had de leiding over het samenstellen van de Excessennota. Hij zegt dat Van Rij en Stam beschikten ‘over de doorslagen van een aantal door Paardekooper afgenomen verhoren die zij ten behoeve van het schrijven van hun eigen rapport naar Nederland hebben meegenomen. Deze doorslagen waren dus ook bij het schrijven van de Excessennota bekend en zijn door mij in een later stadium aan het Rijksarchief overgedragen en bij het archief van de excessencommissie gevoegd.’
Die doorslagen zijn inderdaad terug te vinden in de dossiers van het Nationaal Archief waarin de documenten liggen die gebruikt zijn voor de Excessennota. Er liggen een stuk of veertig getuigenverklaringen. Behalve de doorslagen die Fasseur beschrijft, liggen daar echter ook twee kopieën van de acht pagina’s tellende ‘Nota ter oriëntatie voor de procureur fiscaal bij het Hoog militair gerechtshof te Batavia bij overlegging van het onderzoek in de zaken tegen de beschuldigden J. Stufkens, BE Rijborz en JB Vermeulen,’ het eindrapport van Paardekooper van 12 augustus 1949.
Ook ligt er een lijst met namen van 25 mannen die op 14 januari 1947 op de autobusstandplaats in Pare-Pare werden geëxecuteerd onder leiding van Vermeulen. Het grootste deel van deze mannen werd in november en december 1946 opgepakt en werd beschuldigd van dingen als ‘hulpverlenen aan kwaadwillenden.’ In de Excessennota is hier echter nooit melding van gemaakt. ‘In de Zuid-Celebes-zaak is het strafrechtelijk onderzoek gestaakt omdat de stukken na de soevereiniteitsoverdracht in handen van de republiek Indonesië zijn gekomen,’ blijft de officiële lezing.
Het tweede deel van de kopieën ligt in een compleet ander dossier, getiteld ‘Krijgsraden te Velde.’ Hier ligt een zestigtal getuigenverklaringen en liggen lijsten met 180 namen van geëxecuteerde Indonesiërs. In geen enkel rapport of onderzoek is hier ooit melding van gemaakt, terwijl deze stukken al zeker sinds 1972 in deze vorm in de archieven van de overheid liggen. Voordat stukken in de archieven terechtkomen, worden ze beoordeeld op hun waarde. Het kan dus niet anders dan dat al meer dan veertig jaar bekend is dat er belastend materiaal met betrekking tot de daden van Vermeulen, Stufkens en Rijborz in het archief ligt. Hoe deze stukken uiteindelijk in Nederland zijn terechtgekomen, is niet meer te achterhalen.
Een doorbraak in een slepende rechtszaak
Voor de nabestaanden van de geëxecuteerde mannen kunnen de dodenlijsten die ik vond een doorbraak betekenen in de rechtszaken die zij voeren. Een aantal van de nabestaanden heeft moeite te bewijzen dat hun echtgenoot of vader daadwerkelijk is geëxecuteerd door de Nederlandse militairen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de weduwe van La Sondeng. Hij werd op 9 februari 1947 geëxecuteerd in het district Koelo tijdens een actie onder leiding van Rijborz. Zijn naam komt voor op een van de dodenlijsten, evenals de naam van zijn gedode familielid La Una.
Op dezelfde lijst staat de naam van La Malluru, wiens weduwe het ook nog niet gelukt is om schadevergoeding te krijgen van de Staat. Verder staan Saga, die gedood werd tijdens een massale executie op 1 februari 1947 in Galung Lombok, en Sibali, die als gevangene op de autobusstandplaats in Pare-Pare werd omgebracht, op de dodenlijsten. Hun weduwen hebben echter al wel schadevergoeding gekregen. Van de overige 175 namen op de lijsten hebben zich nog geen nabestaanden gemeld.
Op 17 juni moeten de weduwen en kinderen stukken aanleveren om te bewijzen dat hun mannen en vaders daadwerkelijk gedood zijn tijdens de massaexecuties die door de Nederlanders werden uitgevoerd. ‘We willen er dan op wijzen dat Nederland zelf ook de plicht heeft om onderzoek te doen,’ vertelt Liesbeth Zegveld, de advocate van de nabestaanden. Ze wil dat de rechtbank een onafhankelijke deskundige inschakelt die onderzoek kan doen naar de stukken die in het Nationaal Archief liggen. ‘Geen onderzoek doen, schaadt de belangen van de nabestaanden,’ meent ze. ‘Het is namelijk niet uitgesloten dat er meer namenlijsten liggen.’
Voor dit artikel is enkel onderzoek gedaan naar documenten die betrekking hebben op Vermeulen, Stufkens en Rijborz. Zegveld behartigt echter ook de belangen van nabestaanden van mannen die in dezelfde periode onder leiding van andere Nederlandse militairen zijn doodgeschoten. Daarom wil ze laten onderzoeken of er ook van deze mannen lijsten zijn opgesteld. Historicus en Indiëkenner Willem IJzereef is bereid het onderzoek uit te voeren. ‘Hij gaat het sowieso doen,’ zegt Zegveld. ‘Als het niet op verzoek van de rechtbank is, dan zal ik hem vragen het in opdracht van ons te doen.’
‘Het wil vaak nog wel lukken om te bewijzen dat de weduwe is wie ze zegt dat ze is,’ vertelt Zegveld. ‘Bewijzen dat de man geëxecuteerd is, is moeilijker.’ Veel draait daarbij om de vraag wat het betekent als iemand is begraven op een zogenoemde ‘erebegraafplaats.’ ‘Mensen uit de dorpen zeggen dat daar alleen mannen liggen die zijn geëxecuteerd,’ vertelt Zegveld. Maar de Staat betwijfelt dit en oppert dat daar ook mannen in kunnen liggen die bij gevechtshandelingen zijn omgekomen. Enkel het feit dat de naam van de man op een steen staat bij zo’n erebegraafplaats is niet voldoende om te bewijzen dat hij toentertijd onrechtmatig is geëxecuteerd door de Nederlanders. Staat de naam van een man op een van de dodenlijsten in het archief, dan is de zaak volgens Zegveld zo goed als gewonnen.
De nabestaanden kunnen 20.000 euro schadevergoeding krijgen van de Staat als ze weten aan te tonen dat hun man of vader standrechtelijk geëxecuteerd is door de Nederlandse militairen. Een strafrechtelijke vervolging van Vermeulen, Stufkens en Rijborz zit er niet meer in. Zij zijn overleden, evenals de gehele legertop.
Hoe Indonesië nog steeds wordt gezien
Een strafrechtelijke vervolging is ook niet de reden geweest om deze rechtszaken te beginnen. ‘Het gaat er voor mij niet om dat iemand in de cel wordt geduwd, maar dat de rechter een uitspraak doet over wat er is gebeurd,’ zegt Jeffry Pondaag, de initiator van de rechtszaken. In 2005 richtte hij de stichting Comité Nederlandse Ereschulden (KUBK) op. Twee van zijn doelen zijn om Nederland ertoe te bewegen 17 augustus 1945 te erkennen als officiële datum van de Indonesische onafhankelijkheid en om het voor elkaar te krijgen dat er meer aandacht op scholen komt voor dit stukje geschiedenis. Daarbij helpt hij nabestaanden van in Indonesië door Nederlandse militairen onrechtmatig geëxecuteerde mannen de gang naar de rechter te vinden.
Pondaag kan zich ergeren aan de terminologie die wordt gebruikt als het om Indonesië gaat. Meestal wordt er gesproken over ‘excessen’ en niet over ‘oorlogsmisdaden.’ Híj noemt wat zich afspeelde op Zuid-Sulawesi een burgeroorlog. In de jaren veertig spraken de Nederlandse autoriteiten echter over een bevolking die ‘gezuiverd’ moest worden van ‘terroristen.’
De Indonesiërs werden als minderwaardig gezien. Tekenend voor hoe er over hen werd gedacht, is een passage uit een brief van Lovink aan Johannes van Maarseveen (toenmalig minister van Overzeese Gebiedsdelen). Lovink meent dat ‘onze Indonesische troepenonderdelen door hun volksaard meer ontvankelijk zijn voor de nerveuze spanningen’ en dat ze ‘eveneens inherent aan de volksaard - of zou ik hier moeten spreken van een raseigenschap? -, eerder geneigd zijn tot wreedheid dan de Nederlandse soldaat.’
Gezaghebbers verklaarden dat er hard opgetreden moet worden tegen de ‘terroristen’ en dat het onvermijdelijk is dat hierbij ook onschuldige slachtoffers vallen
Behalve de minachting waarmee de Nederlanders naar de Indonesiërs kijken, speelde ook de manier waarop zij dachten over de verhouding tussen Nederland en Indonesië een grote rol. Voor de Nederlanders is eind jaren veertig Indonesië een onmisbaar onderdeel van het koninkrijk en moet er dus hard op worden getreden tegen de ‘onruststokers.’ Een paar maanden na de massa-executies op Zuid-Sulawesi schrijft de legercommandant dan ook in een brief dat Zuid-Sulawesi een ‘volslagen door een extremistische terreur beheerst land’ was en dat ‘slechts uitzonderlijke noodmaatregelen verbetering konden brengen.’
De Nederlanders gaan in die jaren totaal voorbij aan het feit dat de Indonesiërs met een politiek gemotiveerde onafhankelijkheidsstrijd bezig zijn. In het archief liggen verschillende documenten waarin gezaghebbers verklaren dat er hard opgetreden moet worden tegen de ‘terroristen’ en dat het onvermijdelijk is dat hierbij ook onschuldige slachtoffers vallen. Met als gevolg dat er nu nog tientallen zo niet honderden Indonesiërs rondlopen die hun leven hebben moeten leiden zonder hun man of vader naast zich.
De meest poëtische verwoording van het standpunt dat het excessieve optreden noodzakelijk is, komt van commissaris van politie Aboe Baeda Daeng Pasaoe: ‘De politieke toestand kan vergeleken worden met een zich uitbreidende brand, die niet geblust kan worden dan door het in gebruik nemen van een krachtiger brandspuit. Ook niet-brandende huizen zullen om het blussen te doen slagen vernield worden.’
Het verantwoordelijke ministerie is om een reactie gevraagd. Die is niet gekomen. Lees hier welke bronnen ik voor dit verhaal gebruikte.