Onderwijs zou georganiseerde nieuwsgierigheid moeten zijn

Marilse Eerkens
Correspondent Kinderomgang
Foto: Hollandse Hoogte

Waarom is Amsterdam niet de hoofdstad van Noord-Holland? Tijdens het onlangs gehouden symposium ‘Het nieuwsgierige kind’ pleitten leden van de KNAW en de Akademie van Kunsten voor het aanwakkeren van nieuwsgierigheid bij kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs. Maar hoe doe je dat?

Welke vaardigheden hebben kinderen nodig om straks een goede start op de arbeidsmarkt te maken?

Wat moeten ze leren om te kunnen functioneren in een maatschappij die steeds pluriformer en complexer wordt?

En hoe moeten we onze scholen inrichten om te zorgen dat kinderen deze belangrijke vaardigheden daadwerkelijk opdoen?

In november van dit jaar hoopt het hier antwoorden op te hebben gevonden en een kabinetsadvies uit te brengen. Tot die tijd laat het platform, onder leiding van Paul Schnabel, zich voeden met ideeën van verschillende maatschappelijke organisaties.

De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschap (KNAW) en de Akademie van Kunsten grepen de gelegenheid aan om tijdens een Schnabel ervan te overtuigen dat het stimuleren van nieuwsgierigheid bij kinderen een belangrijkere plek moet gaan krijgen in het basis- en voortgezet onderwijs.

Waarom nieuwsgierigheid? ‘Omdat nieuwsgierigheid de basis is van al het wetenschappelijk onderzoek,’ zegt kersvers KNAW-president In het huidige wetenschappelijk onderzoek is steeds minder ruimte voor deze belangrijke eigenschap, zo stelt ze. Alles is gericht op het resultaat. We proberen het hele proces dat voorafgaat aan het doen van goed onderzoek zo snel mogelijk te doorlopen. We nemen veel te weinig tijd voor het stellen van goede vragen. Maar juist het stellen van die vragen, vragen die voortkomen uit een ‘oprecht verlangen en drang’ om iets te weten te komen, brengt een creatief denkproces op gang dat nodig is om een stap dichter bij de waarheid of een oplossing te komen.

Scholen wakkeren nieuwsgierigheid onvoldoende aan

Wat heeft het basis- en voortgezet onderwijs hiermee te maken? Volgens Van Dijck is dat dé plek om die nieuwsgierigheid aan te wakkeren en te voeden. Niet alleen om straks betere wetenschappers te krijgen, ‘maar ook betere bakkers en verpleegkundigen,’ stelt voorzitter van de KNAW-commissie ‘Basis- en Voortgezet onderwijs.’

Nieuwsgierigheid zet namelijk aan tot experimenteren, tot oplossingen zoeken voor problemen die je tegenkomt en tot doorzetten op momenten dat het moeilijk wordt. Het helpt je de samenleving beter te begrijpen omdat je je gaat afvragen wat er in andere mensen omgaat en wat hen beweegt. Bovendien blijkt nieuwsgierigheid het voor kinderen makkelijker te maken om (lastige) lesstof tot zich te nemen en te onthouden.

Volgens alle experts doen scholen nog veel te weinig om de aangeboren nieuwsgierigheid en verbeeldingskracht van kinderen aan te wakkeren

Volgens alle experts op het symposium – wetenschappers én (beeldend) kunstenaars – doen scholen nog veel te weinig om de aangeboren nieuwsgierigheid en verbeeldingskracht van kinderen aan te wakkeren. De nieuwsgierigheid van kinderen wordt in het middelbaar onderwijs pas voor het eerst echt geprikkeld als ze een profielwerkstuk moeten maken. En in het hogere onderwijs komt het eigenlijk pas aan bod bij een promotieonderzoek.

Er zijn volgens Figdor wel pogingen gedaan om al op de basisschool de nieuwsgierigheid en experimenteerbehoefte van kinderen aan te spreken, maar in de praktijk gaan de leerkrachten hier minder mee aan de slag dan ze aanvankelijk zeiden te gaan doen. Begrijpelijk vindt Figdor, want leerkrachten hebben zelf niet geleerd om ‘nieuwsgierig te denken.’ Ze zijn in hun opleiding nooit in aanraking gekomen met wetenschappelijke principes. Het is voor hen dus heel moeilijk om dit over te brengen.

Het hangt van de leraar af

Nederlandse leraren staan niet alleen, laat het Amerikaans van Susan Engel zien. Toen zij leraren vroeg op een lijst met vijfentwintig eigenschappen vijf vinkjes te zetten bij een kwaliteit die ze bij kinderen zouden willen aanmoedigen, vinkte driekwart van hen het vakje ‘nieuwsgierigheid’ aan. Maar toen ze een vergelijkbare vraag op een open manier stelde – dus: welke eigenschappen zou je bij kinderen willen aansporen? -, werd ‘nieuwsgierigheid’ bijna nooit genoemd.

Engel ontdekte verder dat het aansporen van nieuwsgierigheid en experimenteel gedrag sterk afhankelijk is van de opdracht die de leerkrachten zelf meekrijgen. Wanneer je als leraar wordt aangespoord om kinderen stap-voor-stap een experiment te laten uitvoeren en de voorgeschreven opdrachten op tijd af te krijgen – ‘completing the worksheet’ -, ben je minder enthousiast over de door nieuwsgierigheid gestuurde initiatieven van je leerlingen dan wanneer je als leraar een wat vrijere opdracht krijgt – ‘learning about science.’

Wat zijn de voordelen van provinciehoofdsteden?

Als we echt willen dat het onderwijs meer gebruikmaakt van de nieuwsgierigheid van kinderen, dan zullen docenten en leidinggevenden in het onderwijs anders moeten gaan denken over het belang van nieuwsgierigheid. Dan moet het aansporen van nieuwsgierigheid iets worden wat – als vanzelfsprekend - bij alle vakken wordt aangemoedigd.

Zo zou je kinderen volgens Carl Figdor bij het leren van de provinciehoofdsteden eerst allerlei vragen kunnen laten bedenken: Waarom hebben we provinciehoofdsteden? Wat zijn dat eigenlijk, provinciehoofdsteden? Hebben andere landen dat ook? Wat zijn de vóór- en nadelen van hoofdsteden? En waarom is Amsterdam niet de hoofdstad van Noord-Holland? Zo kun je onder iets saais als het leren van hoofdsteden, een heleboel wetenschappelijke principes leggen die het leren voor kinderen interessanter maakt en ze tegelijkertijd vertrouwd maakt met deze manier van denken.

Je zou kinderen bij het leren van de provinciehoofdsteden eerst allerlei vragen kunnen laten bedenken: Waarom hebben we provinciehoofdsteden?

Onderwijs zou georganiseerde nieuwsgierigheid moeten zijn, stelt lid van de Jonge Akademie van de KNAW. Kinderen zouden volgens hem meer de kans moeten krijgen om te experimenteren. Laat ze uitzoeken waar water sneller stroomt: in een brede, ondiepe rivier of in een smalle, diepe rivier? Vraag ze hoe je eerlijk kunt onderzoeken of pannenkoekenbeslag met een ei betere pannenkoeken oplevert dan een beslag zonder ei. Volgens Kleinhans heb je niet veel meer nodig dan een goede zandbak, een keukentje en een knutselhoek.

Maar hier is toch helemaal geen tijd voor? Volgens Kleinhans valt dat wel mee. Het doen van experimenten en het aanzetten tot nieuwsgierigheid is iets vakoverstijgends. Het hoeft niet ten koste te gaan van bijvoorbeeld taal- en rekenlessen. Bij het doen van dit soort experimenten ben je namelijk óók bezig met rekenen en taal. Je moet immers berekeningen maken – ‘hoe bepaal je de snelheid waarmee het water stroomt?’ - en verslagen schrijven – ‘hoe smaakt de pannenkoek zonder ei? En hoe ziet-ie eruit?’

Ieder kind is nieuwsgierig

Is nieuwsgierigheid en verbeeldingskracht iets wat je bij alle kinderen kunt opwekken? Ja, merkte Akademie van Kunsten-lid Gijs Scholten van Aschat toen hij op bezoek ging bij een schoolklas in Amsterdam-West. De acteur was gevraagd met de klas een deel van Hamlet op te voeren. De meeste jongens in de klas vonden het hele gebeuren ‘stom’ en toonden totaal geen interesse. Twee meisjes waren bereid de vrienden van Hamlet te spelen: Rozencrantz en Guildenstern. Voor de ietwat verlegen meisjes geen eenvoudige opgave – hoe speel je een man? Tot plezier van Scholten van Aschat bleken de aanvankelijk zeer ongeïnteresseerde jongens opeens bijzonder goed te kunnen helpen met tips om zich als echte mannen en vrienden te gedragen. Het schiep in die klas een verbondenheid en een gedrevenheid die er niet eerder was geweest, aldus de leraar Engels. Beeldende kunsten, concludeert Scholten van Aschat, creëren een parallelle wereld. Het maakt de wereld voor kinderen groter en dat prikkelt de nieuwsgierigheid.

Ook Maarten Kleinhans heeft een rotsvast vertrouwen in de aangeboren nieuwsgierigheid van mensen en de bijkomende drang om te experimenteren: ‘Er is veel te doen over de Ik zou dat graag willen relativeren. Die vaardigheden hadden ze in de steentijd ook al. Anders waren we daar niet uitgekomen. We zouden dus net zo goed over de min-eenentwintigste-eeuwse vaardigheden kunnen spreken. Maar helaas doen we daar in het huidige onderwijs niet zo veel mee.’

Dit verhaal is geschreven door Marilse Eerkens.