De oude vrouw had gehuild, dat wist LaTasha zeker. Zonder geluid en zonder tranen, zo trots was ze. Ze had gejammerd toen ‘s avonds de deur werd ingetrapt. Toen de mannen eisten dat ze haar geld afstond. Toen ze, steunend op haar looprek, had uitgelegd dat het bij de bank lag en niet in de kluis op haar slaapkamer. Toen het mes in haar nek werd geboord. Toen de mannen waren weggerend en zij op de vloer achterbleef. Geluidloos.

LaTasha probeert er niet te veel aan te denken. Dan doen haar armen en benen het niet meer en krijgt ze haar schoonmaakwerk hier in het hotel niet af. Ze verloor haar liefste klant. De vrouw voor wie ze al werkte ver voordat er steunkousen en verplichte middagdutjes bestonden. De vrouw die streng was op stoffige randjes in boekenkasten, maar van wie ze ook mocht blijven zitten praten en roken tot de thee op was. Soms deden ze anderhalf uur over een mok.

Maar op de momenten dat LaTasha zichzelf toestaat even niet te werken, koken of zorgen, dringen de beelden van die avond zich aan haar op. ‘Alsof iemand me steeds weer die bril met bloedspetters opzet. Ik probeer erdoorheen en erlangs te kijken omdat ik weet dat wat in de verte is, heel mooi kan zijn. Maar ik ontkom niet aan wat recht voor mijn neus is gebeurd.’

Ze verloor de vrouw die streng was op stoffige randjes, maar van wie ze ook mocht blijven zitten praten en roken tot de thee op was

LaTasha schudt een kussentje op en klopt het zand uit mijn strandlaken. Ik zeg haar dat het echt niet hoeft. Ze zegt dat het bed en toilet al schoon zijn en ze iets omhanden wil hebben omdat ze niet zoveel kamers heeft vandaag.

We zoeken een hoek van de veranda op waar de beveiligingscamera’s ons niet kunnen zien. Ik mag hier eigenlijk niet roken van het hotelmanagement, zij mag eigenlijk niet roken omdat ze aan het werk is. Ze grijnst: ‘Ik zag je net dat kopje afspoelen onder de kokendhete kraan. Heb jij ook Jamaicaans bloed?’ Ik vertel over mijn Surinaamse oma; over haar theorie dat afwassen pas goed gebeurt als je handen er zeer van doen. LaTasha veegt met haar asgrijze hand het zweet van haar voorhoofd. ‘Ben je vaak in Suriname? Is het mooier daar, of hier in de Caraïben? Leeft je oma nog? Ik ben ook oma.’

Mijn sigaret valt uit mijn mond, de hete passaatwind neemt hem mee het strand op. LaTasha wil dat ik raad hoe oud ze is. Ik zie het eelt op haar handen. De stugge, zwarte haren op haar onderarmen. Haar lachrimpels, ondanks het verlies dieper dan haar fronsrimpels. ‘Vijfendertig.’ LaTasha steekt haar kin in de lucht. ‘Ha! Ik ben al veertig. Jamaicanen hebben de eeuwige jeugd, moet je weten.’

Uit de zak van haar schort haalt ze een foto. ‘Mijn oudste kleindochter wordt dertien deze zomer. Ik ben aan het sparen voor de reis.’ LaTasha wijst eerst naar de lippen van het meisje, mooi hè? En naar haar vlechtjes, mooi hè? En naar haar lichte ogen, die had LaTasha’s man zaliger ook, mooi hè?

Ik knik en hoop dat het meisje op de foto nooit een bril hoeft.

Iemand die ik niet ken: De reden Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week: mijn ontmoeting met De reden. Lees het stuk hier terug