Deze lessen leerde ik van mijn bezoeken aan de scholen die het anders doen

Johannes Visser
Correspondent Onderwijs
De woorden 'passie & inzet' op een muur van de middelbare school Piter Jelles !mpulse in Leeuwarden, een van de nieuwe scholen die ik in de afgelopen weken bezocht. Foto: Johannes Visser

De afgelopen maanden bezocht ik meerdere scholen die hun onderwijs anders vormgeven dan gebruikelijk is. Ik zag ze allemaal worstelen met het curriculum, het eindexamen en onderwijs op maat. Tijd voor een terugblik.

Om te zien wat scholen binnen de wet- en regelgeving anders kunnen doen, bezocht ik de afgelopen weken drie middelbare scholen in Tilburg, het in Nijmegen, in Leeuwarden) en ‘integraal kindcentrum’ in Amsterdam.

Vier nieuwe scholen waarvan er drie in nieuwe gebouwen huisden, ontworpen om het onderwijsconcept te faciliteren. Die concepten gingen uit van het sociaal-constructivisme, waarin ruimte was gemaakt voor samenwerken, eigen onderzoek en zelfsturing van leerlingen, en waarin leerlingen van verschillende niveaus vaak in dezelfde klas zitten.

Deze worstelingen bleven tijdens mijn schoolbezoeken terugkomen.

Worstelen met het curriculum

Een leerling op een reguliere middelbare school heeft op dit moment al snel een stuk of twaalf verschillende vakken. Dat betekent dat een leerling veel docenten heeft waardoor hij maar weinig contacttijd heeft per docent en een docent zijn leerlingen maar weinig ziet. Leerlingen rennen van lokaal naar lokaal en docenten zien iedere vijftig minuten dertig nieuwe leerlingen zonder hen echt te leren kennen. ‘Differentiëren betekent dat ik zo tegen de herfstvakantie van alle leerlingen de naam ken,’

Toch ontkomen scholen er haast niet aan in de onderbouw naast Engels nog een moderne vreemde taal te geven

De middelbare scholen die ik bezocht, deelden de lesstof in grotere brokken op, veelal in de deelgebieden natuur, cultuur en kunst. Dat is ook de manier waarop het curriculum van de onderbouw in het voortgezet onderwijs sinds 2006 is opgebouwd. Dat curriculum ligt verankerd in 58 globaal geformuleerde kerndoelen binnen de domeinen Nederlands, Engels, wiskunde & rekenen, mens & natuur, mens & maatschappij, kunst & cultuur en bewegen & sport.

Zo komen leerlingen op de scholen die ik bezocht in de onderbouw tot acht vakken: Nederlands, Engels, wiskunde, Frans of Duits, natuur, maatschappij, kunst en sport. Daardoor zien zij hun docenten vaker en hebben docenten minder leerlingen onder hun hoede.

Worstelen met het eindexamen

Maar dan komt het eindexamen in zicht. En op het eindexamen krijg je geen toets natuur of maatschappij, maar veel specifiekere vakken als aardrijkskunde, geschiedenis, biologie en scheikunde. Een historicus kan in de onderbouw misschien nog wegkomen met zijn beperkte kennis van aardrijkskunde wanneer hij het algemene vak ‘maatschappij’ geeft, in de bovenbouw wordt de lesstof complexer. Ook is in de bovenbouw hoeveel uur een leerling wordt geacht eraan te besteden. Zo staat voor het vak Nederlands op het vwo 480 studielastuur en voor het vak maatschappijleer op de havo 120 uur, wat betekent dat een vwo-leerling in de bovenbouw 480 uur aan Nederlands behoort te besteden en een havist 120 uur aan maatschappijleer.

Ondanks de wet- en regelgeving proberen de scholen die ik bezocht ook in bovenbouw vakoverstijgend onderwijs aan te blijven bieden. Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg, en ook het eindexamen.

En dat is misschien maar goed ook. dat het profielwerkstuk, waarin leerlingen binnen een vakgebied hun eigen onderzoek opzetten, voor mij de Bildung van de 21st century is. Op de scholen die ik bezocht, hadden leerlingen veel ruimte om eigen onderzoek te doen. De mate waarin leerlingen vrij waren om dat onderzoek vorm te geven en uit te voeren, verschilde. Soms stuurden docenten de onderzoeken, soms werd van leerlingen verwacht dat zij zelf hun onderzoek van a tot z vormgaven. Uit onderzoek blijkt dat dat in het wilde weg ‘ontdekken’ zonder leerlingen te sturen, het leren niet ten goede komt.

Zo ondervond ook De Nieuwste School. In de eerste jaren na de oprichting was de gedachte dat leerlingen door zelf vragen te stellen wel bij de stof zouden komen die zij moeten kennen voor het eindexamen. Maar de eerste examenresultaten waren dramatisch. Zoals Bas Leijen, verantwoordelijk voor het onderwijs in leerjaar 1 op De Nieuwste School het verwoordde: ‘We hebben gewoon te maken met een eindexamen. Daar moet je ontzettend veel kennis voor hebben, voor allerlei vakken. Je kunt er niet van uitgaan dat leerlingen overal even verwonderd over zijn, dat ze al die dingen allemaal willen weten en er zelf achteraan gaan. Je moet ernaartoe werken.’

Worstelen met onderwijs op maat

De Nieuwste School zou dat eindexamen liever anders zien. Leijen is dan ook voorstander van het maatwerkdiploma dat Paul Rosenmöller, voorzitter van de VO-raad, in wil voeren. Een leerling zou niet meer een diploma op één niveau moeten halen, maar per vak zou het niveau van de leerling bepaald moeten worden. Een eindlijst met Engels op vmbo-t, geschiedenis op havo en wiskunde op vwo-niveau zou mogelijk moeten zijn.

Door leerlingen al op jonge leeftijd op niveau in te delen, ontneem je ze in zekere zin de kans om op te klimmen

Het is een gesprek dat ook op het MMvmbo gevoerd wordt. Daar wordt geëxperimenteerd met vakken op verschillende niveaus en leerde ik dat leerlingen ook binnen de huidige wet- en regelgeving best op niveau kunnen worden ingedeeld. Voor de vakken Engels, Nederlands en wiskunde worden de leerlingen van het vmbo op die school iedere zes weken opnieuw in niveaugroepen opgesplitst.

Omdat het maatwerkdiploma nog geen realiteit is, kleeft daar wel een flink nadeel aan. Door leerlingen al op jonge leeftijd op niveau in te delen, ontneem je hen in zekere zin de kans om op te klimmen. Een leerling die twee jaar lang Engels op een lager niveau volgt maar wel een diploma op één niveau moet halen, komt in de derde klas op het niveau van zijn slechtste vak. Een maatwerkdiploma zou daar verandering in kunnen brengen.

Niet alleen op cognitief vlak, maar ook op sociaal en emotioneel gebied probeerden de scholen die ik bezocht meer recht te doen aan verschillen tussen leerlingen.

Zo hebben op De Nieuwste School alle eerste en tweede klassen een mentor die niet lesgeeft, maar fulltime in dienst is om leerlingen te begeleiden en contact met ouders te onderhouden. Op Piter Jelles !mpulse is coachingeen vak, waarin leerlingen door hun coachbegeleid worden in hun ontwikkeling. Beide scholen willen ook niet te groot worden, omdat ze vrezen voor de veronpersoonlijking die zo’n schaalvergroting met zich mee zou kunnen brengen.

‘Geen prestatie zonder relatie,’ is het adagium waarmee de scholen die ik bezocht een alternatief bieden voor onderwijs als leerfabriek. ‘De leerling wordt nog steeds als een theekopje door de onderwijsfabriek gehaald, maar van de docent wordt wel verwacht dat hij aan die lopende band ieder kopje een uniek oortje aanmeet, met de hand beschildert en zelf glazuurt,’ over maatwerk en traditioneel onderwijs. Op de scholen die ik bezocht, wordt hard geprobeerd de leerling van de lopende band te halen, om zijn oortjes met de hand te beschilderen.