Recensie: de eerste pagina van Peter Sloterdijks nieuwe boek (verder kwam ik niet)

Rutger Bregman
Correspondent Vooruitgang

Er zijn weinig dingen die me zo treurig maken als een ongelezen boek in de kast. En een van de nadelen van het schrijven over boeken is dat je voortdurend boeken krijgt die je nooit zal lezen. Tot overmaat van ramp word ik door uitgeverijen overspoeld met boeken waar ik niets van begrijp. Ze zijn doorgaans geschreven door oude mannen met vlassige baarden of snorren. De nieuwste Žižek bijvoorbeeld, of laatst nog, de nieuwe Sloterdijk.

Van de achterflap begrijp ik dat Peter Sloterdijk een van ‘de vermaardste filosofen’ van onze tijd is. Het wonderlijke aan vermaarde filosofen vind ik altijd dat vrijwel niemand begrijpt waar ze het over hebben. En de mensen die zeggen dat ze het begrijpen, kunnen niet uitleggen wát ze dan begrijpen. Het is alsof ze een persoonlijke openbaring hebben gekregen en zijn toegetreden tot een kring van ingewijden.

Maar goed, ik word dus nogal ongelukkig van ongelezen boeken en zou eigenlijk wel bij die cult willen horen. Dus ik bekijk de titel van Sloterdijks boek (Verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd, heftig), sla het open en lees hardop voor:

De mens is het dier dat je zijn positie moet uitleggen. Tilt het zijn kop op en kijkt het over de rand van het zichtbare, dan wordt het in het nauw gedreven door onbehagen in het opene. Onbehagen is de gepaste reactie op het overschot van het onverklaarbare ten opzichte van het toegankelijk gemaakte.

Aha. Dus als ik het goed begrijp, dan weet de mens niet alles. En dat maakt de mens, soms, een beetje ongemakkelijk. Open deur, toch? Hoe kan een vermaard denker als Peter Sloterdijk zijn boek beginnen met zo’n banale observatie? Er moet een diepere laag zijn.

Al vroeg manifesteert dit soort onbehagen zich in zoektochten naar begin, doel en betekenis van de menselijke situatie. Griekse filosofen hebben het gemystificeerd als “zich verwonderen” (thaumazein), en ze deden dat vanaf het moment dat ze de indruk wilden wekken dat deze gewaarwording onveranderlijk intellectueel prikkelend en existentieel verheven was. De romantici zijn de filosofen daarin gevolgd. Ze verhieven het fenomeen tot geheimzinnige toestand. Ze wilden er de bron van poëzie in zien, alsof de verwondering de reactie van het alledaagse op het mysterie was. Descartes heeft als eerste de verwondering van zijn tover ontdaan toen hij de estonnement opvoerde als eerste en onprettigste van de “hartstochten van de zielen.” Ze kon alleen maar uit den boze zijn.

Eigenlijk is er weinig verschil tussen de vermaarde filosoof en de managementgoeroe

Ja, oké. In deze alinea zegt Sloterdijk dus precies hetzelfde als in de vorige. De mens voelt zich nog steeds rot over al die onverklaarbare dingen. Sloterdijk voegt er aan toe dat dit onbehagen (het favoriete woord van grote denkers, of van denkers die groot willen worden) door sommige mensen wordt omarmd en door anderen niet. Helder.

Maar de alledaagse ervaring liet zich het hachelijke karakter van deze toestand hoe dan ook nooit uit het hoofd praten. Je kent het begin niet, het einde is duister, ergens daartussenin ben jij neergezet. In-de-wereld-zijn betekent in-het-ongewisse-zijn. Het beste is je te houden aan de schijn dat je de weg weet in je naaste omgeving, die al een poos ‘leefwereld’ wordt genoemd. Als je afziet van verdere vragen, ben je voorlopig in veiligheid.

Helemaal goed. Dus de mens weet nog steeds niet alles, en vindt dat nog steeds een beetje lastig. Gelukkig weet de mens wel hoe zijn moeder heet en dat je geen mentos in je cola moet gooien (‘leefwereld’). Dat is in ieder geval iets.

Niet: in den beginne was het woord, maar: in den beginne was het onbehagen dat naar woorden zoekt. De mythe kreeg de taak de weg te wijzen uit de eerste onduidelijkheid. Waarover je niet kon zwijgen, daarover moest je vertellen. Vertellen betekent doen alsof je er in het begin bij bent geweest. Vertellers wekken graag de indruk dat ze met dichte vaten aan lange touwen uit de bron van het verleden kunnen putten. Vaak werd de bewering dat ze over een hogere vertelmacht beschikten, geïllustreerd door de suggestie dat ze van gewoonlijk welingelichte kringen aan gene zijde exclusieve informatie hadden ontvangen omtrent de preciezere omstandigheden van het einde.

Eureka. Omdat de mens niet alles weet, verzint hij zelf dingen. Wat een inzicht!

Ik geef toe: het is niet makkelijk om dit soort teksten tot je te nemen. Maar aan de universiteit heb ik geleerd - door het lezen van nog vermaardere filosofen als Judith Butler en Jacques Derrida - hoe je moet omgaan met onbegrijpelijke teksten die diepzinnig lijken. Er zijn drie opties:

  1. Het is echt heel diepzinnig en je bent gewoon niet slim genoeg.
  2. Het lijkt heel diepzinnig, maar het is juist oppervlakkig.
  3. Het is gewoon bullshit.

Vermaarde denkers als Sloterdijk en Žižek willen de suggestie wekken dat ze tot de eerste categorie behoren. We moeten geloven dat hun werk een soort kwantummechanica is: vrijwel niemand begrijpt het, maar het klopt echt. Deze illusie wordt in stand gehouden door zo slecht mogelijk te schrijven. Zo kunnen de denkers altijd nog beweren dat hun critici (a) niet goed lezen of (b) niet genoeg lezen of (c) te dom zijn. Slecht proza betekent bovendien veel werk voor de talloze interpreten - er is nu zelfs een International Journal of Žižek Studies.

Nadere inspectie van de eerste pagina van Sloterdijks boek leert echter dat we hier te maken hebben met de tweede categorie: het lijkt diepzinnig, maar het is juist oppervlakkig. Sloterdijk heeft 352 woorden nodig om de open deur in te trappen die ook al tijdens je eerste godsdienstles op de middelbare school werd ingetrapt. Alleen gebeurde het toen in twee zinnen (‘Lieve kinderen, wat is het leven toch ingewikkeld. Daarom vertellen mensen dus verhalen aan elkaar.’)

Vermaarde filosofen en managementgoeroes

De Sloveense filosoof Slavoj Žižek is een ander geval. Natuurlijk, ook zijn boeken barsten van de ingewikkelde formuleringen die - na uren studie - clichés blijken. Maar het overgrote deel van zijn werk valt duidelijk in de derde categorie:

Vergelijk bijvoorbeeld de volgende alinea:‘Society is meaningless,’ says Lacan. Thus, any number of appropriations concerning Foucaultist power relations may be revealed. If one examines surrealism, one is faced with a choice: either reject neotextual discourse or conclude that reality serves to entrench archaic perceptions of identity. Yet several discourses concerning modern preconstructivist theory exist. It could be said that the subject is interpolated into a surrealism that includes narrativity as a totality.

… met deze alinea:We are justified in following Hegel: if reality does not fit our concept, so much the worse for reality. Our scheme, if adequate, locates the formal matrix which is (imperfectly) followed by reality. As Marx already recognized, the “objective” determinations of social reality are at the same time “subjective” thought-determinations (of the subjects caught up in this reality), and, at this points of indistiction (at which the limits of our thought, its deadlocks and contradictions, are at the same time the antagonisms of objective social reality itself), the ‘diagnosis is also its own symptom’.

Een van de twee is geschreven door de vermaarde filosoof Slavoj Žižek. De andere komt uit een op internet die met iedere druk op de knop een nieuw stuk vol filosofische onzin produceert.

Maar het werkt. Het ‘denkbeest van Ljubljana’ trekt volle zalen. De ‘Elvis van de culturele theorie’ wordt geprezen - niet gelezen - door menig hipster of gepensioneerde hippie. Zo staat hij ironisch genoeg symbool voor het gebrek aan ideeën in onze tijd. Als de grote verhalen zijn verdwenen, als politiek is verworden tot probleemmanagement, dan rest alleen nog de behoefte om even ‘geprikkeld’ te worden door gekke denkbeesten met vlassige baarden en snorren.

Waar kennen we dat toch van? Eigenlijk is er weinig verschil tussen de vermaarde filosoof en de managementgoeroe. Of tussen de vermaarde filosoof en de consultant die intervisiebijeenkomsten over co-creatie in de netwerksamenleving organiseert. Het gaat allemaal nergens over, maar onze boekenkasten staan er vol mee.