In het midden van de Stille Oceaan, 1.500 kilometer ten oosten van de Filipijnen en 2.000 kilometer ten noorden van Australië, ligt het kleine eilandje Yap. Tot aan het einde van de negentiende eeuw was het een van de meest afgelegen en ontoegankelijke plekken op aarde. Eeuwenlang hadden de Spanjaarden, Engelsen, Fransen en Nederlanders het links laten liggen.

Of nu ja, er was één expeditie geweest van Spaanse missionarissen in 1731. Maar toen hun schip een jaar later terugkwam, bleek dat de vrome kolonisten waren uitgemoord door lokale heksendokters. Pas in 1869 werd er weer een kleine handelspost gevestigd op het eiland. De wereld van de bewoners (‘Yap’ betekent letterlijk ‘hét land,’ oftewel: de hele wereld) ging vanaf dat moment langzaam open.

In de lente van 1903 kwam een Amerikaanse antropoloog, William Henry Furness, naar het eiland om het leven van de bewoners in kaart te brengen. Hij verwachtte een eenvoudige samenleving aan te treffen. Op Yap, twee keer zo klein als Schiermonnikoog, woonden immers maar een paar duizend mensen. Toch publiceerde Furness een paar jaar later een lijvig boekwerk over het ingewikkelde kastensysteem, de religie en - bovenal - de economie van Yap.

Eigenlijk waren er maar drie producten op het eiland geschikt voor de handel: vis, kokosnoten en, het ultieme luxeproduct, zeekomkommer. Er waren geen akkers, er was nauwelijks handwerk en er waren maar een paar varkens. Je zou dan ook verwachten dat de economie van Yap op ruilhandel was gebaseerd.

Maar niets bleek minder waar: het eiland had juist een fascinerend geldsysteem dat tot op de dag van vandaag de bewondering van economen oogst. Toen het boek van Furness verscheen, kwam er een exemplaar terecht bij de junior redacteur van het prestigieuze Economic Journal in Londen. Zijn naam? John Maynard Keynes.

‘[We] kunnen nog veel leren van de logischere praktijken van het eiland Yap,’ noteerde de man die zou uitgroeien tot een van de grootste economen van de twintigste eeuw.

De grote vraag

Mocht je nieuwsgierigheid nu nog niet genoeg geprikkeld zijn, dan wil ik er nog wel een schepje bovenop doen. Het verhaal van Yap biedt namelijk een antwoord op een van de grootste, belangrijkste en moeilijkste vragen die je maar kunt stellen.

Wat is geld?

Het lijkt een eenvoudige vraag. Geld gebruiken we immers iedere dag. Het brengt vriend, vreemdeling en vijand bij elkaar. Zonder geld, of beter gezegd, zonder schulden, zou de samenleving als los zand uiteenvallen. Ons geld weerspiegelt talloze beloftes en relaties. Het laat zien wie rijk is en wie arm. Geld is dan ook niet alleen een kwestie van suffe boekhouding, het gaat evengoed over de grote zaken des levens: liefde, religie, politiek, macht en geweld.

Een simpele vraag dan: waar komt ons geld eigenlijk vandaan? En waarom kunnen waardeloze stukjes metaal of papier, of zelfs bits in een computer, zoveel waard zijn? Is het niet raar dat - als geld over de grote zaken des levens gaat - Of is dat juist de bedoeling? ‘Als mensen vandaag het geldsysteem begrijpen,’ zei de beroemde autofabrikant Henry Ford eens, ‘dan breekt morgen de revolutie uit.’

Precies dat gevoel bekruipt je als je leest over het geldsysteem van het eilandje Yap. Waarom kwamen deze mensen niet in opstand?

Het begon er al mee dat hun geld enorm was. Sommige ‘munten’ waren een paar centimeter breed, maar de grootsten hadden een diameter van meer dan vier meter. Deze stenen geldstukken, ook wel rai genoemd, wogen tonnen en hadden de vorm van een donut. Er zat een gat in het midden, waar een kleine boomstam doorheen kon. Zo kon de munt worden vervoerd, iets waar soms wel twintig man voor nodig was.

Het wordt nog gekker. Voor het delven van de stenen zeilden de Yappen met kano’s en vlotten naar het eiland Palau, dat maar liefst 400 kilometer verderop lag (ter vergelijking: dat is van Schiermonnikoog naar Londen). In Palau moest eerst toestemming worden verkregen om de stenen uit te hakken. Verbaasde Europeanen beschreven rond 1850 hoe de Yappen hout en water verzamelden voor de inwoners van Palau. Op één eiland legden ze zelfs een heel wegennet aan - alles om toegang te krijgen tot het steengeld.

Waarom kwamen de eilandbewoners niet in opstand?

‘Het delven van de stenen moet een bijna bovenmenselijke taak zijn geweest,’ een historica op. Voordat de Europeanen kwamen met hun ijzeren gereedschap, werden de stenen nog met schelpen uitgebikt. Maar het zwaarste was de terugreis: een tocht waarbij talloze Yappen verdronken. Pas aan het einde van de negentiende eeuw werd de overtocht gemakkelijker door de aanwezigheid van Europese schepen. Vanaf dat moment kon iedere inwoner van Yap zijn fortuin maken op Palau. Op een gegeven moment werkten maar liefst vierhonderd mannen, één tiende van de bevolking, in de mijnen.

Geld is geloof

Dus ja, wat is geld?

Het verhaal van Yap laat in ieder geval zien dat veel van onze gebruikelijke aannames niet kloppen. Om te beginnen: geld is niet uitgevonden als handig ‘ruilmiddel’ (iets wat in veel economische lesboeken staat, maar waar historisch bewijs voor is). Je kunt je immers moeilijk voorstellen dat iemand op Yap dacht: ‘Hm, het is wel erg inefficiënt om steeds te zoeken naar iemand die mijn kokosnoot voor een halve zeekomkommer wil ruilen. Laten we anders loodzwaar steengeld in de vorm van donuts invoeren!’

Uit het verslag van Furness blijkt bovendien dat de waarde van geld niet is gestoeld op harde economische wetten, maar op geloof. Geld is geen ding, het is een idee. Het woord ‘krediet’ komt niet toevallig van het Latijnse credo’: ik geloof.

En geloof kan behoorlijk uit de hand lopen.

‘Wat een landgenoot hem ook kan bieden,’ schreef een Duitse bezoeker rond 1900, ‘de Yapees betaalt ervoor met Yapgeld.’ Furness rapporteert dat je met een mooie, witte rai van een halve meter ten minste vijftig manden voedsel, een varken van honderd pond of duizend kokosnoten kon kopen. En of het nu om rituele dansen, tatoeages of de diensten van de prostituee ging: er werd betaald met steengeld.

Dat het geld zo zwaar was, had overigens één voordeel: het werd vrijwel nooit gestolen. Sterker nog, de rai werden überhaupt nauwelijks vervoerd. Schulden werden bijgehouden en tegen elkaar afgestreept. Zelfs als het tot de transactie van een steen kwam, bleef deze meestal op dezelfde plek liggen. Iedereen wist immers van wie de steen was. ‘Er kan geen twijfel over bestaan,’ de econoom Felix Martin, ‘het lot van de rai zelf liet de bewoners van Yap koud.’

En alsof dit nog niet vreemd genoeg is: halverwege zijn boek vertelt Furness over een familie wier rijkdom door iedereen werd erkend, terwijl deze rijkdom nooit was gezien of aangeraakt. Ook door de familie zelf niet. ‘Het bestond uit een enorme rai,’ aldus Furness, ‘die al twee of drie generaties op de bodem van de zee lag!’

Wat wilde het geval: jaren geleden was een Yap-expeditie in een storm beland. De steen die de opvarenden met zich hadden meegebracht, zonk naar de bodem van de oceaan. Zelf wisten ze de kust te bereiken en hun verhaal te doen: zelden hadden ze zo’n grote rai gezien! Het werd vervolgens alom erkend dat de steen gewoon zijn waarde behield. Sterker nog, drie generaties later was de familie die de steen had geërfd nog steeds de rijkste van het dorp, met de mooiste hut en de meeste slaven.

Een gouden kans

Dus nog maar een keer: wat is geld?

Het bizarre aan de rai op Yap én onze digitale euro’s is dat ze zowel waardevol als waardeloos zijn. De Yappen deden eigenlijk niets met de stenen. Je kon er niet lekker op zitten, je kon ze niet opeten en ze werden niet eens als versiering voor in de tuin gebruikt. Toch deden de eilandbewoners alles voor het steengeld, een beetje zoals wij steeds harder zijn gaan werken om meer bits en bytes op onze virtuele bankrekeningen te krijgen.

Maar waar komt het geld dan vandaan? Als het een kwestie van geloof is, dan moet de geldschepper in ieder geval de machtigste persoon van het land zijn. Of van het eiland.

Zo moet het ergens in oktober 1871 zijn geweest toen een Ierse schipper met vlammend rood haar aanspoelde op het strand van Yap. Hij had schipbreuk geleden en werd uit het water gevist door behulpzame Yappen. Het betekende het begin van een dertig jaar lange vriendschap waarbij de man, David O’Keefe genaamd, zou uitgroeien tot Monarch van Mapia, Soeverein van Sonsorol en Koning van Yap. ‘O’Keefe heerste over duizenden mensen,’ schreef The New York Daily Tribune na zijn dood in 1901. ‘Zij waren onwetend en ongeletterd, maar ze verafgoodden hem, en zijn wet was die van hen.’

Of althans, zo gaat het verhaal. In het geval O’Keefe hebben historici nog altijd moeite om feit van fictie te scheiden. Wat we is dit: hij werd geboren als arme boerenzoon in Zuid-Ierland en stierf als rijk man op Yap, met een vermogen dat tussen de 25 en 70 miljoen dollar wordt geschat (gecorrigeerd voor inflatie). O’Keefe woonde in een groot huis van rode bakstenen, met aparte vertrekken voor zijn bedienden, een ruim warenhuis en een lange stenen steiger. Er was zilveren bestek, een grote bibliotheek en zelfs een piano.

In die jaren had zich, kortom, een klein wonder voltrokken. Hoe was O’Keefe, die in 1871 nog diep in de schulden zat, zo rijk geworden?

Waarschijnlijk ging het zo: ergens rond die tijd meerde de schipper toevallig aan op Yap en zag hij wat de Duitse, Nederlandse, Spaanse en Engelse kolonisten over het hoofd hadden gezien - een gouden kans om geld te verdienen. O’Keefe wilde kopra verhandelen, een grondstof voor margarine die wordt gemaakt van het vruchtvlees van kokosnoten. En Yap barstte van de kokosnoten. Enige probleem: de Yappen hadden totaal geen interesse in Europese producten (afgezien van alcohol en tabak). Waar ze wel oren naar hadden, was het voorstel van O’Keefe: wat als hij die enorme stenen donuts zou transporteren met zijn schip? Zouden ze dan kopra voor hem willen maken?

Het duurde niet lang of Yap was het commerciële centrum van de regio. Ieder jaar meerden er tussen de twintig en dertig schepen aan. Gemiddeld werd er 1.500 ton kopra per jaar geëxporteerd en de winst werd bijna volledig opgestreken door David O’Keefe. Ondertussen bleven de rai maar komen. Kapitein Andrew Cheyne, die woonde op Palau, had in 1841 nog geschreven dat het steengeld zeldzaam was op Yap - zo zeldzaam dat het bezit van een grote rai een stamleider jaloers kon maken. Maar in 1929 waren er volgens een Japanse telling maar liefst 13.281 stenen donuts.

Yap was overspoeld door hyperinflatie.

Geld is macht

De grote vraag is nu: wie is de David O’Keefe van onze tijd?

Bedenk: de Ierse schipper hoefde het geloof in de stenen munten niet af te dwingen. Hij haakte slechts in op een oude traditie. Dat is een hele prestatie, want zoals een beroemd econoom eens opmerkte: iedereen kan geld scheppen, de kunst is om het geaccepteerd te krijgen.

De Duitsers gebruikten een ander trucje toen ze in 1899 Yap overkochten van de Spanjaarden. Ze probeerden de Yappen eerst met alcohol en tabak te verleiden om een beter wegennet aan te leggen, maar de eilandbewoners hadden er echt geen zin in. Toen markeerden de Duitsers een paar grote rai met een zwart kruis, waarmee ze aangaven dat dit geld nu van keizer Wilhelm was. Als de Yappen de stenen terug wilden, moesten ze eerst het wegennet afmaken. ‘Dit werkte als een tovermiddel,’ schrijft Furness, ‘de bewoners, verdrietig en verarmd, repareerden de wegen zo goed dat ze nu rijden als snelwegen.’

Als de trukendoos op is, dan is er altijd nog één manier om geld te scheppen: geweld. Geloof kun je immers ook afdwingen. Dat gaat zo: je richt eerst een legertje op en zegt vervolgens dat mensen belasting moeten betalen. Dan druk je een stapel bankbiljetten en verkondig je dat je onderdanen - ik noem maar wat - kokosnoten voor je moeten verzamelen voordat zij ook bankbiljetten krijgen (waar ze vervolgens belasting mee kunnen betalen).

Zie hier: het moderne geldsysteem. Banken hoeven tegenwoordig niet meer in te haken op merkwaardige tradities als het steengeld van Yap. Ze hebben genoeg aan een toetsenbord: tik wat cijfers in en voilà, nieuw geld is geschapen. De waarde van dit digitale geld wordt vervolgens gegarandeerd door de overheid (die het geweldsmonopolie in handen heeft). ‘Er is een reden waarom de tovenaar zo’n merkwaardig talent heeft om geld te creëren uit het niets,’ de antropoloog David Graeber op. ‘Er staat een man met een pistool achter hem.’

Geld is een van onze grootste uitvindingen, maar het is ook een bron van waanzin

Geld scheppen blijft ondertussen een lucratieve aangelegenheid. In de middeleeuwen werd ook wel van de ‘sleischat’ gesproken: het verschil tussen de waarde en de productiekosten van de munt. Tegenwoordig bedoelen we die banken opstrijken dankzij hun macht om met een druk op de knop geld te scheppen. Veel mensen denken dat banken een soort tussenpersonen zijn, die alleen maar spaargeld uitlenen. Maar dat is niet zo: als de bank een lening verstrekt, dan verschijnt dat geld ‘uit het niets.’ Het wordt een uitstaande schuld op de balans, waar vervolgens rente over moet worden betaald. In die zin we ons geld van de financiële sector.

Natuurlijk, banken mogen niet onbeperkt geld scheppen zoals David O’Keefe deed (al leek dat er voor de kredietcrisis wel op). Toch is het onmiskenbaar dat de sleischat een immense bron van welvaart vormt: het is een van de belangrijkste redenen waarom bankiers zo rijk zijn.

Inmiddels gaan er om de geldschepping weg te halen bij banken. En daar uiteindelijk komt de waarde van ons geld niet bij de bankiers, maar bij de mensen vandaan. Bij de gelovigen. En het waren de gelovigen – dit keer als belastingbetalers – die in 2008 de kolossale geldschepping van de banken financierden met de grootste bail-out in de geschiedenis van het kapitalisme.

Dus ja: mocht je nog eens langs ‘de Verrekijker’ van de Rabobank in Utrecht rijden, of langs die merkwaardige op de ringweg bij Amsterdam – denk dan nog even aan de snelwegen die de Yappen bouwden voor de Duitsers.

Veel verschil is er namelijk niet.

Geld is een middel

Nog een laatste keer de vraag: wat is geld?

In de eerste plaats is het een belofte. Het is een belofte die in cijfers is gevat, is doorverkocht en waarvan de afbetaling, als het erop aankomt, wordt afgedwongen met geweld. Het is ook een belofte waar rente over moet worden betaald, en zelfs rente op rente. Het is ten slotte een belofte die collectief kan zijn, zoals een staatsschuld, zodat werkloze jongeren in Griekenland moeten boeten voor de ‘erfzonde’ van hun ouders.

Geld is een van onze grootste uitvindingen; het is een motor van samenwerking en vooruitgang. Maar het is ook een bron van waanzin. Als je leest over de Yappen die hun sterkste mannen erop uitstuurden om 400 kilometer verderop enorme stenen donuts uit te hakken, dan bekruipt je al snel het gevoel dat ze gek waren geworden.

Totdat je nadenkt over ons eigen geldsysteem.

Foto’s: Hollandse Hoogte

Ineens zie je overal symptomen van waanzin. Op dit moment zit een kwart van de Griekse bevolking werkloos thuis, omdat Europese regeringsleiders denken dat we zo ‘ons geld terugkrijgen.’ In Nederland werken tienduizenden getalenteerde en dikbetaalde mensen in de financiële sector, die inmiddels zo groot is dat ze geen welvaart meer creëert maar De bijdrage van banken aan onze economie we zelfs in termen van de hoeveelheid risico die ze nemen: hoe meer risico, hoe meer economische groei.

Dit bedoelde Henry Ford misschien wel toen hij zei dat morgen de revolutie uitbreekt als mensen begrijpen hoe het geldsysteem in elkaar steekt.

Toch blijft het verleidelijk om te denken dat geld een ‘ding’ is, waarvan de waarde Voor de vermogenden is het ook aantrekkelijk om de afbetaling van schulden als een morele kwestie te zien, of zelfs als een religieuze plicht. Dan moet er, koste wat kost, betaald worden - ook al helpt het mensen en landen compleet in de vernieling. In het Nederlands en het Duits heeft ‘schuld’ niet toevallig een dubbele betekenis, debt (schuld) en guilt (schuldgevoel), evenals het Nederlandse ‘verdienen’ zowel ‘verkrijgen’ als ‘recht hebben op’ betekent (earn en deserve). Zo wordt rijkdom een deugd en armoede een zonde.

Begrijp me niet verkeerd: op zichzelf is er niets mis met geld. Sterker nog, zonder beloftes en zonder schulden zou de samenleving uit elkaar vallen. De één zijn vermogen is immers de ander zijn schuld. Geld floreert als mensen en landen samenwerken, als de schuldeisers zich bekommeren om het welzijn van hun schuldenaren en als onhoudbare schulden worden weggestreept. Of beter gezegd: vergeven.

Maar wie vergeet wat geld is, maakt er een monster van. Dan verwordt het van smeermiddel – de beloftes die we tegen elkaar uitspreken – tot een gevangenis. Soms zelfs letterlijk: in Nederland worden ieder jaar duizenden mensen omdat ze hun schulden niet meer kunnen betalen. ‘Je moet je schulden afbetalen,’ zeggen we tegen mensen die aan de grond zitten en landen die failliet zijn.

Keer op keer vergeten we dat geld een idee is, een relatie. We vergeten dat de toekomst onvoorspelbaar is, dat relaties veranderlijk zijn en dus niet alle schulden kunnen worden afbetaald. We vergeten dat er voor iedere roekeloze schuldenaar (de Griekse overheid) ook een roekeloze schuldeiser is (Noord-Europese banken en pensioenfondsen). We vergeten dat er heel veel mensen geld verdienen zonder iets bij te dragen (denk maar aan David O’Keefe, of aan menig bankier op de Zuidas).

En misschien nog wel het belangrijkste: we vergeten dat geld een middel is, geen doel.

Waarom we iedereen gratis geld moeten geven Als je mensen zomaar geld geeft dan doen ze niks meer, denken we vaak. Maar een berg aan wetenschappelijk onderzoek wijst inmiddels het tegendeel uit: gratis geld helpt. Het is tijd voor een radicale hervorming van de verzorgingsstaat. Lees het artikel hier. Waarom geld niet alleen het terrein van monetaire gekkies is Waar komt geld vandaan? En wat betekent het eigenlijk als we het gebruiken? Als je de geschiedenis induikt blijkt het helemaal niet zo eenvoudig, maar een complex sociaal construct, waar veel vragen bij te stellen zijn. Lees het artikel hier Zo werden banken plots 7 keer zo belangrijk voor onze economie Als het gaat over bankiers en hun bonussen wordt vaak gesteld dat banken zoveel waarde toevoegen aan de economie. Maar is dat zo? Nader bekeken blijkt het vooral een door en door subjectieve (en veel bekritiseerde) keuze van statistici te zijn, die de waarde van banken sinds 1993 bij het bbp optellen. Lees het artikel hier.