Heeft het vmbo nog toekomst? Niet alleen ik, ook de Onderwijsraad boog zich over dit vraagstuk en kwam vorige week met een ferm advies aan de minister. De mavo moet terug, de andere twee leerwegen (de basisleerweg en de kaderberoeps) moeten vakopleidingen worden met kans op doorstroom naar het mbo. Scholen zouden er verder ​zelf voor moeten gaan zorgen dat ook de allermoeilijkste leerling goed onderwijs krijgt.​

Als dit advies wordt opgevolgd, betekent dat het einde van het vmbo. Het sluit bovendien aan op een reeks eerdere adviezen en is daarmee weinig verrassend. Maar wat zijn de gevolgen? Is het de beste manier? Heeft het vmbo echt zijn beste tijd gehad, of is het nog te redden?

Het ontstaan van beroepsonderwijs

Het Nederlandse beroepsonderwijs werd eind negentiende eeuw in het leven geroepen door de nieuw ontstane industriëlenklasse die behoefte had aan bekwame arbeidskrachten. Sindsdien gingen arbeiderskinderen tot ver in de jaren vijftig van de vorige eeuw steevast naar de ambachtsschool of de huishoudschool. Daar werden ze klaargestoomd om hun ouders op te volgen.

Nederland week daarmee af van wat sinds de Tweede Wereldoorlog in andere ​w​esterse landen de norm was geworden​: het highschoolmodel​, dat was overgewaaid van de VS. ​Daarin zaten leerlingen tot hun vijftiende of zestiende samen in de klas​.

In Nederland werd het beroepsonderwijs pas volwaardig toen in 1968 werd ingevoerd. Ook daarbij was de arbeidsmarkt (mede)bepalend. In het vooroorlogse Nederland bestond de bevolking vooral uit laagopgeleide hand- en landarbeiders, ​maar door toenemende welvaart begon de middenklasse snel te groeien. En die wilde, zoals de middenklasse dat nog steeds wil, beter onderwijs voor ​haar kinderen. ​Het​ onderwijs ​moest worden aangepast aan de nieuwe beroepen in de dienstensector. De nadruk kwam te liggen op algemene vorming.

Het traditionele beroepsonderwijs kromp en veranderde langzaam in het zorgenkindje van het voortgezet onderwijs. S​indsdien is er een binnen het beroepsonderwijs waar te nemen, ​van algemeen vormend naar

Dat zorgenkindje is het vmbo gebleven. Daar liggen de volgende drie problemen aan ten grondslag.

Probleem 1. De klassenscheiding

Het gymnasium is voor kinderen van ouders​ uit de welvarende middenklasse​, het vmbo voor kinderen van arme ouders. Dat is altijd zo geweest en nog steeds, uitzonderingen daargelaten, het geval.​ Een van de oorzaken daarvan is de vroege voorsortering in het middelbaar onderwijs. Al sinds hun twaalfde worden leerlingen óf naar het beroepsonderwijs, óf naar het algemeen vormend onderwijs gestuurd. Dat werkt de klassenscheiding in de hand.

Arme kinderen worden door hun leerkrachten namelijk ​vaker te laag ingeschat in vergelijking met kinderen uit rijkere gezinnen. ​Hun ouders blijken bovendien minder geneigd om voor hun kind op te komen. Zodoende treffen kinderen uit armere en welvarender milieus elkaar na de basisschool nog amper.

Zo nu en dan laait in Nederland de discussie op of dit systeem moet worden afgekeurd. Ook in Duitsland en België, de enige twee andere Europese landen waar kinderen zo jong worden voorgestorteerd,

Dat het klakkeloos opheffen van deze vroege voorsortering niet de oplossing is, blijkt daar. In de Duitse deelstaat Beieren bijvoorbeeld, waren de resultaten niet bemoedigend. Nadat leerlingen van verschillende niveaus bij elkaar in klassen waren geplaatst, presteerden zowel de leerlingen op het lagere als die op het hogere niveau slechter.

En in België werd dit jaar een facultatief keuzeuitstel ingevoerd. Leerlingen kunnen op hun veertiende een keuze maken, Over het effect daarvan valt nog niets te zeggen.

​Wel is het zo dat kinderen in alle andere Europese landen​ en Amerika, waar de kinderen wel lang samen naar school gaan, vroeger differentiëren. ​Ze worden vaak binnen de school in verschillende stromen gestuurd, waarbij over het algemeen dezelfde klassenscheiding optreedt als bij ons.

Probleem 2. De strijd om de beste leerling

Scholen willen graag zo goed mogelijke leerlingen afleveren. Dat kan door ervoor te zorgen dat elke leerling zoveel mogelijk kansen krijgt om zo’n goede leerling te worden. Maar het kan ook door te investeren in het binnenhalen van kinderen die al goede leerlingen zíjn. En dat laatste is wat nu in alle lagen van het onderwijs gebeurt.

De MBO Raad wil graag dat de goede mavo- en havo-leerlingen een mbo-opleiding komen volgen. De Vereniging van Hogescholen wil de praktisch ingestelde vwo-leerling, en schuwt de minder presterende havist en de mbo-leerlingen. De VO-raad maakt plannen om te gaan werken met flexibele diploma’s, zodat leerlingen hun diploma met vakken op verschillende niveaus kunnen halen. Maar die plannen worden gemaakt zonder overleg met bijvoorbeeld de​ MBO Raad, die wat zinnigs zou kunnen zeggen over de vraag of die leerlingen wel welkom zijn bij de vervolgopleidingen.

Om gewenste leerlingen binnen te halen, wordt het onderwijs voornamelijk op hen ingericht. Dat betekent dat de moeilijke leerlingen - die het vmbo zijn slechte naam bezorgen - het moeilijk zullen blijven hebben. Voor hen is ​dit geen structurele oplossing en ook de Onderwijsraad biedt die met zijn huidige advies niet. Het losknippen van de mavo is ​in feite slechts het formaliseren van wat op veel scholen allang gebeurt, juist doordat ouders hun mavokind liever op een school met havo en vwo zien dan op een echte beroepsopleiding.

Probleem 3. Eén groep valt buiten de boot

Vroeger zouden wat nu probleemleerlingen heten, voortijdig hun school verlaten hebben. Tot ver in de jaren negentig was er voor schooluitval weinig aandacht. Pas toen het begrip ‘startkwalificatie’ haar intrede deed, veranderde dat. Die startkwalificatie​ was het minimumniveau waarmee je het​ nog​ kon redden op de arbeidsmarkt. Al snel bleek dat alleen lager beroepsonderwijs niet volstond, laat staan dat er ruimte was voor mensen die zonder diploma van school kwamen.

De startkwalificatie werd daarom ​v​astgesteld op niveau 2 van het mbo. De duur van de leerplicht werd daar zelfs aan gekoppeld, ​zodat de startkwalificatie ​als kwalificatie-eis ging gelden.

Dat heeft het aantal mensen met dat minimumniveau vergroot, maar daardoor ook hun kansen op de arbeidsmarkt verlaagd. Werkgevers zitten te springen om werknemers met een paar tandjes hoger, zoals mbo niveau 4. Jongeren die dát binnen hebben, redden het meestal prima op de arbeidsmarkt.

​Toch hoeven niet al deze buitengesloten leerlingen op dit niveau te blijven. ​Uit onderzoek naar het gemiddelde iq van de leerlingen van de niveaus 1 tot en met 4 van het vmbo, was een –​ voorspelbare – opgaande lijn te zien. Kinderen op niveau 4 hadden gemiddeld het hoogste iq. Maar uit dit onderzoek kwam ook naar voren dat de spreiding op niveau 1 het hoogst was. Juist daar zitten namelijk ook leerlingen die een iq hebben dat aansluit op havoniveau, maar door allerlei problematiek zijn afgezakt. D​ie problemen kunnen zich binnen het gezin​ afspelen, dan wel te maken hebben met criminaliteit​ of armoede. Het is maar de vraag of ​deze groep leerlingen op het vmbo wel op ​zijn plek is.​

Voor deze groep leerlingen komt de Onderwijsraad niet met oplossingen. Suggesties om ​de aansluiting van vmbo’ers op de arbeidsmarkt te vergroten ​zijn er evenmin. De raad legt de bal bij de scholen die daar, ook gezien hun voorkeur voor makkelijke leerlingen, helemaal niet op zitten te wachten.

Het zal jullie in de twee maanden dat ik het vmbo beschreef, niet ontgaan zijn dat ik erg begaan ben met de leerlingen aan de onderkant van het vmbo, voor wie deze onderwijsvorm gewoon niet werkt. Ook ik heb geen kant-en-klare oplossingen, daarvoor zijn de problemen te complex. Maar ik roep wel op om óók buiten de school en het schoolsysteem te kijken.

Zo moet er meer samengewerkt worden met jeugdzorg en de gemeente, want de scholen kunnen de problemen van de moeilijkste leerlingen niet alleen aan. Ook moet er worden geïnvesteerd in banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waardoor ook leerlingen op het laagste niveau na afronding van hun school zelfstandig een bestaan kunnen opbouwen. En de nadruk moet niet alleen op het beroep worden gelegd. Ook algemene vorming, zoals taal en rekenen, moet aan deze groep worden aangeboden, zodat de leerlingen weerbaar zijn in de maatschappij ​en niet de laaggeletterden van de toekomst worden.

5 alternatieven voor het advies van de MBO Raad

Met al het bovenstaande in gedachten heb ik vijf concrete suggesties om het vmbo beter te maken. Opnieuw kijk ik daarvoor ook ver buiten de muren van de middelbare school.

1. Voorkom taalachterstand

Hét grote probleem voor achterstandsleerlingen, zoals de leerlingen van de is hun taalachterstand. Zorg er daarom voor dat kinderen al op tweejarige leeftijd naar kwalitatief goede voorscholen gaan. Betrek hun ouders bij de schoolloopbaan van hun kind. Geef opvoedcursussen waar ouders opvoedvaardigheden leren die ze vaak zelf nooit hebben ondervonden. Uiteraard mag dat nooit ​belerend zijn. Iedere ouder wil het beste voor zijn kinderen​. Twijfel daar niet aan, maar boor dat verlangen aan.

2. Lange dagen op de basisschool

Maak schooldagen van negen tot vijf op de bassischool, waarin kwetsbare kinderen naast extra taal en rekenen ook burgerschapsvorming krijgen, zodat ze zich (beter) staande kunnen houden in de maatschappij. Zet hier de allerbeste leraren voor in, zoals de kerndocenten van de GKH, voormalige basisschooldocenten die bijna alle lessen in de eerste twee jaar van het vmbo geven.​

3. Juniorcolleges

Roep zogenoemde juniorcolleges in het leven voor leerlingen van elf tot veertien jaar. Leer ​d​e ​leerlingen de wereld kennen en laat ze in aanraking komen met verschillende beroepen. Dat was in 2010 een voorstel en Corine Korrel, over wie ik al eerder op De Correspondent.

4. Bijles

Zorg dat voor alle kinderen serieuze bijles voorhanden is. Dat kan zowel op de basisschool, als op het voortgezet onderwijs. Zet ​hierin ​hooguit twee leerlingen bij elkaar. Zoals de beter gesitueerde gezinnen bijles voor hun kinderen kunnen kopen, zouden ook armere kinderen hun achterstanden moeten kunnen inhalen. ​Het feit dat dat op dit moment voor hun ouders onbetaalbaar is, leidt tot verborgen ongelijkheid.

5. Leer van het buitenland

Kijk naar de ‘charter schools’ in de Verenigde Staten die gericht zijn op leerlingen uit achterstandsmilieus. Sommige van deze scholen blijken zeer succesvol op de bovengenoemde punten: verlengde schooldagen, bijles en Hoe hebben zij dat voor elkaar gekregen?

Het vmbo en zijn leerlingen verdienen meer aandacht dan het advies van de Onderwijsraad suggereert, die simpelweg de mavo van de beroepsopleidingen wil lossnijden. Het vmbo kan sociale problemen aan de onderkant van de samenleving niet alleen aan. Een beschaafde samenleving moet dat beseffen en zich het lot van deze kwetsbare leerlingen aantrekken. Dáárop zouden de veranderingen van het vmbo gericht moeten zijn.

Het vmbo bestaat 15 jaar. Reden voor een feestje? Ouders vrezen ervoor, docenten passen ervoor en leerlingen lopen erin vast: het vmbo. Deze onderwijsvorm bestaat nu vijftien jaar. Journalist Anja Vink volgt deze scholen al sinds het begin zo lang op de voet. Vandaag begint ze haar zoektocht naar het vmbo van de toekomst. Ze begint bij de basis: wat is het vmbo eigenlijk? En vooral, werkt het? Lees hier deze explainer over het vmbo. Maar wat als úw kind naar het vmbo moet? Het is het doemscenario van menig ouder: uw kind krijgt een lager advies dan u voor uw kind in gedachten had. Bijna de helft van de basisscholen ervaart dan ook druk om een hoger niveau-advies te geven. Een aantal dat alleen maar toeneemt, nu de eindtoets minder belangrijk wordt. De gevolgen? Meer zittenblijvers, vollere bijlesklassen en drukke examentrainingen. Lees hier het artikel van Johannes Visser.


Mbo wil haar naam zuiveren over de rug van kwetsbare kinderen Eind april presenteerde de MBO Raad haar agenda voor 2025. Een van de plannen: de mavo en havo gaan voortaan samen. Volgens gastcorrespondent Anja Vink is dit een regelrechte nekslag voor het vmbo, slechts bedoeld om de eigen reputatie te redden. Lees hier het eerste stuk uit de reeks Deze moeder wil het beeld van het vmbo doen kantelen Aan het eind van de tweede klas kiezen vmbo-leerlingen al voor een beroep. Maar volgens Corine Korrel, initiatiefneemster van Vmbo On Stage, is dat veel te vroeg. Sinds 2007 brengt zij vmbo-leerlingen daarom in contact met het lokale bedrijfsleven, zodat zij een goede keus voor de toekomst kunnen maken. Gastcorrespondent en vmbo-kenner Anja Vink ging kijken in Almere. Lees hier meer over Vmbo On Stage Alleen een muurtje leren metselen is niet meer genoeg in het vmbo Er is een stille revolutie gaande in het vmbo: bijna één derde van alle leerlingen volgen nu het zogenoemde Dienstverlening en Producten-traject. Daarmee kiezen ze later voor een beroep en worden ze veel breder opgeleid. Gastcorrespondent Anja Vink sprak geestesvader Harry Grimmius (63) over de voor- en nadelen van deze belangrijke verandering. Lees hier meer over dit traject Van brugpiepers tot jongvolwassenen: het verhaal van het vmbo van Delfshaven Vier jaar geleden zat gastcorrespondent Anja Vink een schooljaar lang achter in klas 1D van een Rotterdamse vmbo-school. Nu diezelfde leerlingen vmbo-examen doen, zocht Anja ze weer op. Hun school werd destijds door de Inspectie als ‘zeer zwak’ bestempeld, tegenwoordig weer als ‘goed.’ Hoe kijken ze zelf tegen hun school aan? Lees hier meer over vmbo Delshaven