Ergens aan het eind van het vorige millennium besloot ik om onder een pseudoniem te publiceren. Marek van der Jagt was een Weense filosofiestudent die door omstandigheden in het Nederlands schreef. Omdat ik nog nooit in Wenen was geweest, reisde ik een paar keer naar Wenen voor onderzoek. Voor zover je verliefd kan worden op een stad, werd ik verliefd op Wenen.

Een paar jaar later, in 2002 om precies te zijn, ontmoette ik er Sigrit. Ik moest een lezing geven en zij haalde me af van het vliegveld.

Na de lezing zaten we met enkele schrijvers in de lobby van Hotel Imperial, onder wie Connie Palmen, die de laarzen van Sigrit belachelijk maakte.

Ik vond die laarzen aantrekkelijk. Nu was ik niet alleen verliefd op Wenen, maar ook op Sigrit. We kochten een nieuw paar laarzen, we schreven elkaar e-mails, we zagen elkaar op diverse plekken op deze wereld, maar vooral in Wenen. Seksueel gezien eindigde onze verhouding in Auschwitz, in 2015. Ik was met Paul Rosenmöller en twee cameramannen naar Auschwitz gereisd en Sigrit had onverwacht besloten mee te gaan.

Seksueel gezien eindigde onze verhouding in Auschwitz, in 2015

De meeste mensen die Auschwitz bezoeken, logeren in Krakau. Wij sliepen in het stadje zelf, in een hotel waaruit het communisme nooit was verdwenen. Na een avond met veel wodka vroeg Sigrit op de hotelkamer: ‘Waarom raak je me niet meer aan?’

Misschien een vreemde vraag om in Auschwitz te stellen, maar de vraag was urgent genoeg. Er was alleen geen goed antwoord.

Een groot gedeelte van mijn puberteit heb ik doorgebracht met smachten naar aanrakingen; natuurlijk niet van iedereen, van een aantal uitverkorenen. Wie eenmaal in de ban is van de languissante levenshouding blijft er altijd gevoelig voor. Deze levenshouding zorgt er ook voor dat er altijd weer naar iemand anders wordt gesmacht.

In 2013 trouwde Sigrit in een Oostenrijks bergdorp. Ik woonde het huwelijk bij en heb me goed gedragen. Kort daarvoor hadden we nog een paar laarzen voor haar in München gekocht, sommige tradities moet je voortzetten.

Ze woont nu niet ver van Klagenfurt in een dorp. In een van haar laatste mails schreef ze: ‘Er is in dit dorp een aantal zeer aantrekkelijke jonge weduwen dat op je wacht.’ Tot nu toe is een bezoek er niet van gekomen.

Wel ben ik deze week in Wenen met twee vrienden. Sigrit is er niet meer, Wenen wel.

Ergens in maart hadden de twee vrienden en ik besloten naar Wenen te gaan. De reis werd een keer uitgesteld, maar deze week reisden we dan eindelijk met de trein naar Wenen.

We hadden voor de trein gekozen omdat treinreizen romantisch zijn, dat laatste vooral vanwege de restauratiewagen. Die was nu helaas gesloten. Vertraging hadden we ook. Qua treinreis ging er veel mis.

Niettemin lagen we op dinsdagmiddag, precies zoals ik me had voorgesteld, op een grasveldje in Wenen waar we elkaar voorlazen uit liefdesbrieven van Pessoa. Je kunt de puberteit niet eindeloos rekken, je moet er opnieuw aan beginnen. Het alternatief is langzaam doodgaan.

Tegen een van mijn vrienden zei ik: ‘Je bent het intelligentste lustobject dat ik ooit heb ontmoet.’

Ze moest lachen en zei: ‘Voor een lustobject ben jij ook best wel intelligent.’ Misschien was dat beleefdheid; waar het sociaal wenselijk gedrag eindigt en de humor begint, is vaak moeilijk te zeggen.

De andere vriend zei: ‘Je gaat toch niet over ons schrijven? Dat wil ik niet hebben. Maak maar een roman van ons.’

Ik aarzelde even en toen zei ik: ‘Ik zal wel een roman van jullie maken of een novelle.’

Het verworven inzicht kon niet langer worden ontkend: thuis ben je waar je vrienden en jij intelligente lustobjecten voor elkaar blijken te zijn.

Thuis ben je waar je jezelf teleurstelt De Hotelmens had de afgelopen weken een liefdesrelatie per sms. Totdat een niet-virtuele man roet in het eten gooide. Dat liet de Hotelmens niet onberoerd. En hij ontdekte: de gekrenkte mens maakt zichzelf met een ongekende gretigheid belachelijk. Lees de column hier terug Thuis ben je waar het realisme een tikkeltje onbehaaglijk is De Hotelmens heeft in Essen een lezing over realisme gegeven en wacht op de trein. Al snel komt een bedelaar aan zijn tafel te zitten en zegt: ‘Ik kom niet bedelen, ik rust even uit.’ Het realisme blijkt overal op te duiken. Lees hier de column terug