Gij zult innoveren!
Het is het meest vanzelfsprekende antwoord op bijna al onze problemen: innovatie. Maar wat is dat? En hoe is het aan deze heilige status gekomen? De kritiekloze omarming van de innovatie-ideologie blijkt zelf ook niet probleemloos.
Vergrijzing. Globalisering. Klimaatverandering. Oprakende energiebronnen. Opkomende wereldmachten. Stuk voor stuk grote kwesties van deze tijd – of ‘uitdagingen’, zoals onderzoekers en beleidsmakers ze liever noemen. Hoewel deze uitdagingen behoorlijk uiteenlopen, hebben ze één ding gemeen: de oplossing. Die oplossing is innovatie.
Creatief, technologisch, nieuw en goed
Vorige maand maakte de Europese Unie bekend 80 miljard te gaan investeren in ‘onderzoek en innovatie’. De EU is ervan overtuigd dat innovatie ‘niet alleen de sleutel is om meer banen te creëren, een groenere samenleving te bouwen en onze kwaliteit van leven te verbeteren, maar ook om onze concurrentiekracht op de wereldmarkt te behouden’. Innovatie is nodig, zegt ook de OESO, de club van rijke landen, want: ‘De wereld staat voor significante economische, sociale en milieu-uitdagingen. Hoewel geen enkel beleidsinstrument alle antwoorden in zich heeft, is innovatie het belangrijkste ingrediënt van iedere poging om de kwaliteit van leven van mensen te verbeteren.’
De Nederlandse overheid intussen meent dat Nederland ‘dé plek’ moet worden om te innoveren: ‘ Innovatie is voor Nederland van essentieel belang: voor de ontwikkeling van onze economie en daarmee voor onze toekomstige welvaart.’ Het zogenoemde topsectorenbeleid is er dan ook op gericht overheid en bedrijfsleven bijeen te brengen om innovatie te stimuleren. Desondanks maande de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid de overheid eerder deze week nog tot ‘ meer aandacht voor innovatie.’ Van innovatie heb je kennelijk nooit genoeg – laat staan te veel.
Hoe innovatie precies wordt gedefinieerd hangt af van wie je het vraagt, maar iedereen heeft er wel een beeld bij. ‘Nieuw’ is een woord dat met innovatie wordt geassocieerd, evenals ‘creatief’. Ook denken we bij innovatie vaak automatisch aan technologische innovatie. De Amerikaanse hoogleraar Everett Rogers, auteur van een van de meest invloedrijke academische boeken over innovatie, omschreef het als ‘een idee, handeling, of object dat door een individu of andere adoptie-eenheid als nieuw wordt beschouwd’.
TNO en het Den Haag Centrum voor Strategische Studies, die vorig jaar samen het rapport De Staat van Nederland Innovatieland publiceerden, stellen dat innovatie zowel ‘het produceren en vermarkten van nieuwe goederen en diensten [kan] zijn, als het verbeteren van productieprocessen.’ Innoveren is niet hetzelfde als uitvinden, zegt Jasper van Kuijk, universitair docent gebruiksgerichte innovatie aan de TU Delft, maar ‘het recombineren van bestaande oplossingen – en zo de status quo veranderen’.
‘Nee, jíj innoveert’
‘Innoveren’ lijkt dus haast een synoniem geworden voor ‘oplossen’. Die vanzelfsprekendheid doet vergeten dat het tot voor kort heel anders was. De Canadese historicus Benoît Godin dook in de begripsgeschiedenis van innovatie en kwam tot een verrassende conclusie: pas sinds een jaar of honderd, en eigenlijk pas écht sinds een jaar of veertig, heeft de term de positieve en technologische connotaties die het nu heeft.
In een tijd die meer prijs stelde op orde en autoriteit was ‘innovator’ een scheldwoord
Hoewel je het woord ‘innovatie’ al tegenkomt bij de oude Grieken en Romeinen (het is een combinatie van ‘in’ en ‘novare’, en betekent ‘iets nieuws introduceren’), raakte het pas wijdverbreid in de zestiende en zeventiende eeuw, tijdens en vlak na de Reformatie. Het werd toen vooral ingezet in religieuze en politieke context: in Engeland bijvoorbeeld was een ‘innovator’ iemand die zich niet, of niet voldoende, als een rechtgeaarde protestant manifesteerde. In de politiek werd het woord gebruikt om revolutionairen en socialisten mee aan te duiden. In een tijd die meer prijs stelde op orde, traditie, autoriteit en rechtlijnigheid dan op verandering en vooruitgang, was innovator een scheldwoord: je gebruikte de term louter om anderen mee weg te zetten. De innovator was, net als de hipster nu, altijd de ander: wie van innovatie werd beschuldigd pareerde prompt met de woorden: ‘No, YOU are the innovator.’
Van religie naar technologie
Dit veranderde in de negentiende en twintigste eeuw. Industrialisatie bracht een hardop nadenken over technologische ontwikkeling met zich mee – en over de in het algemeen positieve gevolgen daarvan voor de maatschappij. Economen en sociologen ontfermden zich over de aard van die technologische ontwikkeling en plakten er de term innovatie op. Innovatie veranderde zo van een individueel en subversief fenomeen in iets wat publiek en progressief was. Onder invloed van de Romantiek werd innovatie vanaf toen ook geassocieerd met creativiteit – en, mede dankzij het patentsysteem, ook met originaliteit.
Innovatie veranderde van een individueel en subversief fenomeen in iets wat publiek en progressief was
Aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw probeerden grote bedrijven innovatie te institutionaliseren door onderzoekslaboratoria in te richten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakten beleidsmakers in de Verenigde Staten (en niet lang daarna ook in andere landen) geïnteresseerd in innovatie als belangrijke voorwaarde voor vooruitgang binnen het leger. En in de jaren zestig en zeventig nam de innovatieliteratuur een vlucht, waarin een link werd gelegd tussen innovatie en economische ontwikkeling. Zo organiseerden de Verenigde Naties in 1963 een conferentie over ‘The Application of Science and Technology for the Benefit of the Less Developed Areas’ en acht jaar later publiceerde de OESO het rapport Science, Growth and Society. Beide organisaties kwamen met methodes om innovatie te meten, en die statististische benadering maakte een voorheen subjectief en vaag concept concreet en kenbaar (al bleef het de vraag wat je dan precies moest meten. Patenten? Investering in Research & Development? Een combinatie?). Een nieuwe academische discipline was geboren: ‘innovation studies.’ Sociologen onderzochten hoe innovatie tot stand komt en historici doken in de oorzaken en gevolgen van innovaties uit het verleden.
Innovatie is een slogan
Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat technologische innovatie ingeburgerd raakte als het onbetwistbaar goede fenomeen dat het nu is. ‘De twintigste eeuw’, schrijft Godin, ‘heeft van innovatie een ideologie gemaakt, een onbetwiste categorie … [en] een non-controversiële praktijk’. En ook: ‘Innovatie is een doel op zich: anything goes uit naam van innovatie; iedereen moet innoveren. Innovatie is een slogan geworden.’
De twintigste eeuw heeft van innovatie een ideologie gemaakt
Dat klopt: inmiddels bedienen auteurs als Malcolm Gladwell en Steven Johnson een groot lekenpubliek van artikelen en boeken over ‘hoe innovatie echt werkt’ en ‘waar goede ideeën vandaan komen’. Ministers als Maxime Verhagen zeggen dingen als ‘investeren in vernieuwing is de beste manier om uit de crisis te komen’, steden als Amsterdam maken ruimte voor technologische instituten gericht op ‘stedelijke innovatie’ en Breda, Sneek, Almere, Amsterdam, Heenvliet en Emmen openden dit najaar de eerste Steve Jobs-scholen waar leerlingen – met behulp van een iPad – ‘vaardigheden van de eenentwintigste eeuw’ verwerven, waaronder ‘creativiteit, innovatief en kritisch denken ... [en] problemen oplossen’.
Maar innovatie is onduidelijk
In de 21ste eeuw moeten bedrijven die competitief willen blijven, landen die mee willen blijven tellen en individuen die iets van hun leven willen maken dus vooral innoveren. Maar hoe doe je dat precies? Ondanks de grote hoeveelheid artikelen, boeken, rapporten en pamfletten over het onderwerp is dit lang niet duidelijk.
Het belangrijkste twistpunt is misschien wel intellectueel eigendom. Bevorderen patenten innovatie, of staan ze het juist in de weg? Overheden en bedrijven zijn doorgaans de eerste mening toegedaan. Hoewel bedrijven als Google, Apple en Facebook openheid en vrijheid van informatie voorstaan, zijn ze uiterst geheimzinnig over hun eigen technologische en organisatorische ontwikkelingen. De Europese Commissie is ervan overtuigd dat Europa ‘krachtige wetgeving omtrent intellectueel eigendom nodig heeft om haar innovaties te beschermen en concurrerend te blijven in de mondiale economie’. Ook in de innovatiestrategie van de OESO staat dat intellectueel eigendomsrecht ervoor zorgt dat bedrijven investeren in innovatie, omdat ze die investeringen dan weer terug kunnen verdienen.
Tegelijkertijd propageren wetenschappers en publieksschrijvers als Lawrence Lessig en Steve Johnson steevast het tegenovergestelde, vaak met overtuigende voorbeelden: dat het beschermen van ideeën innovatie juist tegengaat, omdat innovatie veeleer het resultaat is van samenwerking en associatie dan van ideeën die, in alle isolatie, door een beperkt aantal individuen worden uitgebroed. Eric von Hippel toont in Democratizing Innovation aan dat mensen hun innovaties vaak openlijk delen met anderen – niet alleen online, in bijvoorbeeld de open source software-beweging, maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld in de ijzerindustrie van de achttiende eeuw en, in deze tijd, in bibliotheekinformatiesystemen en bij sportartikelen zie je dit gebeuren. Weer anderen wijzen op de perverse effecten die het patentensysteem kan hebben: in de laatste jaren staan er steeds meer ‘patent trolls’ op, bedrijfjes die niets anders doen dan andere bedrijven aanklagen voor inbreuken op intellectueel eigendom.
In de laatste jaren staan er steeds meer ‘patent trolls’ op, bedrijfjes die niets anders doen dan andere bedrijven aanklagen
De kwestie of patenten innovatie al dan niet bevorderen gaat verder dan een meningsverschil: gezien de vele miljarden die geïnvesteerd worden in het stimuleren van innovatie, is de vraag in wat voor legaal klimaat innovatie precies gedijt, behoorlijk fundamenteel.
En innovatie verblindt
Er valt nog wel meer af te dingen op de kritiekloze omarming van innovatie. In het voorwoord van de vorig jaar verschenen bundel Challenging the Innovation Paradigm leggen de samenstellers uit dat onderzoek naar innovatie eigenlijk altijd vertrekt vanuit het uitgangspunt dat innovatie Goed is, ongeacht de gevolgen ervan. Dit ‘pro-innovatievooroordeel’ maakt beleidsmakers en andere spelers blind voor de onwenselijke gevolgen van innovatie. Een innovatie die, bijvoorbeeld, het productieproces van een bedrijf efficiënter maakt door mankracht te vervangen door machines, heeft negatieve gevolgen voor arbeiders die hun baan kwijtraken. Klimaatverandering, of de groei van de nucleaire afvalberg, kan je ook zien als gevolgen van innovatie; maar daar wordt zelden in die termen over gesproken.
Een innovatie die het productieproces van een bedrijf efficiënter maakt door mankracht te vervangen door machines, heeft wel degelijk negatieve gevolgen
Omdat nieuwe ideeën die niet als nuttig beschouwd worden ook niet als innovaties worden gezien, wordt er bovendien weinig tot geen onderzoek gedaan naar ‘mislukte’ innovaties, en de redenen waarom innovaties soms falen. Toch is ook dat laatste belangrijk om te weten voor wie innovatie wil bevorderen: het is niet zo dat je, alleen door te zéggen dat je gaat innoveren, ook automatisch succes boekt.
Go West, Young Man: innovatie als luxegoed
Door de manier waarop er over innovatie wordt gepraat en geschreven zijn we innovatie gelijk gaan stellen met moderniteit en vooruitgang – en ook met het Westen. Innovatie is een belangrijk onderdeel van de westerse identiteit; vandaar dat we het zo moeilijk vinden te erkennen dat ook de Chinezen en de Afrikanen, innoveren.
Innovatie: tech-bedrijfjes die de problemen oplossen van twintigjarigen met heel veel geld.
Hét symbool voor innovatie is, in de 21ste eeuw, het westen van de Verenigde Staten: Sillicon Valley. Steve Jobs en Mark Zuckerberg zijn dé innovators waaraan iedereen, van gemeente tot multinational, zich wil spiegelen. Maar wanneer innovatie een doel op zich wordt, loop je het risico dat alles wat nieuw en jong is, automatisch wordt geprezen - ongeacht het maatschappelijk nut ervan.
Zo liet Nathan Heller onlangs in de The New Yorker zien dat de jonge, creatieve en innovatieve ondernemers van Silicon Valley vooral apps ontwikkelen die het privévermaak van de middenklasse ten goede komen – niet, om maar wat te noemen, de bestaanszekerheid van arbeiders of de werking van publieke voorzieningen. Eerder dit jaar maakte George Packer, ook voor de The New Yorker, een reportage over de politieke ambities en betrokkenheid van Sillicon Valley – en kwam en passant tot een gelijksoortige conclusie. Hij sprak met jonge, innovatieve internetondernemers die razend enthousiast waren over, bijvoorbeeld, apps die het mogelijk maken om een autorit met iemand te delen naar een restaurant en onderweg, op je telefoon, een tafel te reserveren. ‘Plotseling realiseerde ik me’, schreef Packer, ‘dat de populairste tech-bedrijfjes vooral oplossingen bedenken voor de problemen van twintigjarigen met heel veel geld. Want dat zijn degenen die die bedrijfjes beginnen.’
Verandering, vernieuwing of innovatie?
Uit de innovatieteksten van de Nederlandse overheid, de Europese Unie en de OESO blijkt duidelijk dat zij vooral innovatie binnen bedrijven willen stimuleren – bijvoorbeeld door te investeren in wetenschaps- en techniekonderwijs (want voor innovatie is kennis nodig) en infrastructuur (want communicatie en transport bevorderen innovatie), en door intellectueel eigendomsrecht goed te beschermen. Investeringen in innovatie bij bedrijven zullen vooral leiden tot productinnovatie: het doel, uiteindelijk, is de concurrentiekracht van landen te vergroten en economische groei te stimuleren.
Maar voor de grote maatschappelijke vraagstukken waar innovatie ook de oplossing voor zou zijn – klimaatverandering, vergrijzing, oprakende energiebronnen enzovoorts – heb je geen nieuwe slimme koffiezetapparaten of taxi-apps nodig, maar ‘beleidsinnovatie’ en veranderende ideeën over wat welvaart en vooruitgang precies zijn. Hoe dit soort innovatie gestimuleerd moet worden, daarover zijn de beleidsstukken helemaal niet duidelijk. Natuurlijk kan innovatie tot duurzamer producten leiden, maar daarmee alleen zijn we er niet. Het is dan de vraag wat in deze gevallen de meerwaarde is van de term innovatie.
Waar innovatie in de zestiende en zeventiende eeuw vooral op religie en politiek sloeg, daar verhuisde het woord in de negentiende en twintigste eeuw naar de technologie en commercie. Daar zit het in de 21ste eeuw nog steeds, maar inmiddels wordt het woord ook weer toegepast voor ideeën en beleid. Die toegenomen reikwijdte is niet zo gek: innovatie wordt immers gedefiniëerd als ‘het doorbreken van de status quo’, en op het gebied van ‘grote uitdagingen’ als klimaatverandering en vergrijzing moet er inderdaad iets radicaal veranderen.
Voor maatschappelijke vraagstukken als klimaatverandering heb je apps nodig, maar veranderende ideeën over wat welvaart is
Maar wat innovatie doet, als label met, inmiddels, louter positieve connotaties, is ons verblinden voor de minder goede kanten van verandering en vernieuwing. Waar verandering goed of slecht kan zijn, daar is innovatie eigenlijk alleen maar goed: zet ‘innovatie’ in je beleids- of businessplan en je krijgt vrijwel automatisch de handen op elkaar. Die kritiekloze omarming en ongelimiteerde toepassing van innovatie zorgen ervoor dat de potentieel onwenselijke gevolgen, banale aspecten, onduidelijkheden, twistpunten en de complexe geschiedenis van de term buiten beeld blijven. Hoog tijd dus om het woord niet langer overal op te plakken, en steeds kritisch te blijven over wat we er nu eigenlijk mee bedoelen – en er van verwachten.