Thuisstad Aken was hij ontgroeid. Dat zagen zijn ouders en vrienden ook wel. Ulrike, sinds vier jaar zijn vriendin, wilde met hem mee naar Amsterdam. ‘Maar je hebt hier je werk,’ zei hij. ‘Wacht nou gewoon even tot ik daar mijn draai heb gevonden.’

Bovendien had hij zijn debuutroman te voltooien; hij zou amper tijd voor haar hebben. ‘Wacht tot ik klaar ben, tot ik een uitgever heb gevonden.’ Ze huilde. In haar betraande ogen zag hij zichzelf alleen maar groter worden. Gepast melodrama, vond hij; dit was hoe een man van de wereld zich lostrok van zijn bakermat.

Halfeen ’s middags, met een Bloody Mary en een pakje Lucky Strikes aan het Spui in Amsterdam. Inmiddels was hij hier drie weken. Hij zorgde goed voor zichzelf; knipte zijn snor bij, streek zijn overhemden, hing zijn colbertjes netjes aan een hanger. De kamer die hij huurde was klein, de vloer was rot. Alles schreeuwde schrijverschap, vooral het splinterende bureautje. En toch kwamen de woorden niet.

Alles schreeuwde schrijverschap, vooral het splinterende bureautje. En toch kwamen de woorden niet

Het was niet helemaal waar wat hij tegen Ulrike had gezegd. Zijn roman was niet half af. In feite had hij alleen nog maar een synopsis. Of eigenlijk meer een uitgeschreven idee. Een paar steekwoorden misschien.

Hier zou het tot hem komen. Amsterdam was een stad voor hem en hij een man voor Amsterdam. Hij was een schrijver; er was nog steeds niets wat hem daaraan deed twijfelen. Hij zag het wanneer hij in de spiegel keek. Hij zag dat de serveerster het zag toen ze zijn Bloody Mary bracht. Toen hij zijn eerste sigaret opstak.

Nu even hier zitten; het was hem toegestaan. Dit waren de uurtjes om te mijmeren, om het boek te laten rijpen. Eventjes met The New Yorker en een drankje en een sigaret. Zo had Hemingway ook gezeten. Capote, Williams, Fitzgerald.

De mensen trokken aan hem voorbij. Hij aanschouwde hen. Hij zag hun beslommeringen, hun kleine rituelen en hun eeuwige gedoe; het bij elkaar sprokkelen en dan angstvallig proberen bijeen te houden van hun steeds weer te pletter stortende levens. Hij zag het en dóórzag het. Ein scharfes Auge, zei zijn moeder al toen hij klein was. Schitterend over de wereld schrijven had slechts een kwestie van typen moeten zijn.

Drie weken was hij hier nog maar. Hij had vakanties gehad die langer hadden geduurd. Niettemin was er in die korte tijd in hem grote onrust ontwaakt. Eerst voelde hij het alleen wanneer hij aan dat bureautje op de woorden zat te wachten, maar al snel ook wanneer hij pasta stond te koken, of in bed lag te luisteren naar het kraken van het plafond en het lachen van de stad, of wanneer hij zijn sigaretten rookte op het terras. ‘Geht gut,’ whatsappte hij naar Ulrike. ‘Ik zit zoveel te typen dat ik amper iets van de stad zie. Heb ook al met een uitgever gesproken.’

Nog een sigaret. Een tweede Bloody Mary. Hij begreep het niet. Alles klopte - deze stad en hoe hij hier zat en hoe hij dacht en wat hij dronk en waar hij woonde en wat hij las en zoals ze naar hem keken en dat gammele bureautje op zijn armoedige kamer. Deze wereld had op hem moeten afgeven.

Eerder in deze serie:

Een dag uit het leven van Hank en Claudette Welke levens gaan er schuil achter al die onbekenden om je heen? Ik ontmoet ze, fotografeer ze en verzin hun verhaal. Deel één van een vijfluik: over een Amerikaanse droom op het Amsterdamse IJ.
Lees hier het eerste deel uit deze serie