Een jaar waren mijn petekind en zijn moeder niet in New York geweest. Dat wil zeggen dat ze een jaar lang de woning waarin dat petekind zo ongeveer geboren was, niet hadden bezocht.

Na twee dagen was hij uit het Presbyterian Hospital gekomen, het was de zomer van 2004. Ik haalde hem en zijn moeder op. Hij droeg een mutsje. Een vriendin, Elayne genaamd, had een van haar verpleegsters aan mij uitgeleend om voor hem en de kersverse moeder te zorgen. Overigens was Elayne niet alleen vriendin maar ook verloofde, zo gaat dat soms met vriendinnen. Ze is in de zomer van 2005 overleden. Ik was toen in Italië, de dood houdt geen rekening met vakanties.

Overigens was Elayne niet alleen vriendin maar ook verloofde, zo gaat dat soms met vriendinnen

Verleden jaar augustus, toen mijn petekind en zijn moeder voor het laatst in New York waren, moest ik halsoverkop terug naar Nederland omdat mijn moeder in het ziekenhuis was beland. Wéér in het ziekenhuis was beland, moet ik zeggen. Ze zou een nieuwe hartklep krijgen, waarvan ze niet lang heeft mogen genieten. Voor zover ‘genieten’ het goede woord is uiteraard, zelden hoor je iemand zeggen: ‘Ik geniet zo vreselijk van mijn nieuwe hartklep.’ En daar zijn ongetwijfeld goede redenen voor.

Ze arriveerden maandagmiddag. Die ochtend was de werkster nog geweest. Ze maakte schoon om de boeken heen. Ik had hen niet afgehaald van het vliegveld; romantisch is anders, maar ze kennen de weg. Toen ze arriveerden, was de werkster al naar huis.

Er was nog altijd geen airconditioning in mijn woning, maar ik heb de broeierigheid in de eigen woning altijd weten te waarderen. En wat is een zomer in New York zonder broeierigheid?

Toen de zon was ondergegaan, liepen we naar een Italiaans restaurant in het Grand Central Station en de moeder van mijn petekind en ik beseften dat we elkaar al bijna 25 jaar kenden. We hadden zo ongeveer alles meegemaakt wat mensen met elkaar kunnen meemaken, we hadden elkaar op vrijwel alle continenten ontmoet, alleen in Australië niet – zij was in Australië geweest, ik eveneens, maar samen waren we er nooit geweest.

Toen we aan tafel gingen, met uitzicht op het magnifieke Grand Central zei ze: ‘Je bent best wel dominant. Ik heb het nooit willen zien, maar nu dringt het tot me door. Je bent een dominante man.’

‘Ach,’ antwoordde ik, ‘ik weet het niet. Dominant. Het is een beladen woord. Vind ik.’

We bestelden het eten. Ik hield het bij twee voorgerechten, voor meer was het te warm.

Ik pakte mijn telefoon en liet haar een foto zien van een vrouw.

‘Ga je trouwen?’ vroeg ze. ‘Alweer? Maar je bent helemaal geen man voor het huwelijk. Je bent een verhalenjager. Zoals andere mensen op herten jagen, zo jaag jij op verhalen.’

Het Grand Central werd steeds leger. Mijn petekind keek naar me. Hij moet het aan me hebben gezien, hij kent me: thuis ben je waar de verhalenjager zijn wapens reinigt.

Thuis ben je waar je vrienden vragen niet over hen te schrijven Met twee vrienden is de Hotelmens in Wenen. Tegen een van de twee zegt hij: ‘Je bent het intelligentste lustobject dat ik ooit heb ontmoet.’ De ander hoopt vooral dat de Hotelmens niet over hen gaat schrijven. Een roman is geboren. Lees hier de column terug