Consultatiebureaus maken te weinig werk van de ouder-kindrelatie (behalve in Limburg)
Zo’n 30 tot 40 procent van de Nederlandse kinderen tussen één en twaalf jaar is niet veilig aan zijn ouders gehecht. De vele problemen (en kosten) die dit met zich meebrengt, zouden vermeden kunnen worden als consultatiebureaus zich meer bezighouden met de relatie die jonge ouders opbouwen met hun baby. In Limburg zijn ze alvast begonnen.
Praktische opvoedtips. Dat is waar het volgens kinderpsycholoog en hechtingsdeskundige Paulien Kuipers nog te veel om draait op consultatiebureaus. In plaats van te focussen op de relatie tussen de ouder en de baby – ‘dit is een moeder in emotionele nood die het moeilijk vindt om een band op te bouwen met haar baby’ - wordt er gekeken naar de (medische) problemen bij het kind en wat de ouder moet doen om dit (voor zover mogelijk) op te lossen.
Een gemiste kans, vindt Kuipers. Als kinderpsycholoog met ruim vijfentwintig jaar ervaring ziet zij zeer regelmatig kinderen wier problemen bijna allemaal zijn terug te voeren op iets wat is scheefgelopen in de opgebouwde relatie tussen ouders en kind in het eerste levensjaar. Een jongetje dat voortdurend op een negatieve manier de aandacht naar zich toe trekt. Een zeer teruggetrokken meisje waar de ouders bijna geen contact mee kunnen krijgen. Of het kind dat iedereen wil ‘pleasen’ omdat het heel bang is om onaardig te worden gevonden. Bij doorvragen blijkt vaak dat er iets heeft gespeeld tijdens en/of kort na de bevalling. Het kind was bijvoorbeeld niet echt gewenst, het leven met een baby bleek tegen te vallen, de moeder vond het moeilijk om liefde te voelen voor haar baby. Dat daar iets is misgegaan, komt zelden doordat de ouders te beroerd waren om het goed te doen. Ze wisten gewoon niet wat ze met hun gevoel aan moesten, niet dat ze er iets aan konden doen.
Emotioneel uit de bocht vliegen
Als het schort in de relatie die ouder en baby met elkaar hebben opgebouwd, spreek je van een onveilige hechting. Dat kan ervoor zorgen dat je als kind en later als volwassene meer moeite hebt met het aangaan en in stand houden van vriendschappen, liefdesrelaties of relaties op het werk. Daarnaast kun je jezelf emotioneel niet goed in balans brengen als er iets vervelends gebeurt in je leven.
Als we de kosten van de jeugdzorg willen terugdringen, dan is er op dit vlak dus een enorme winst te behalen
Simpel gezegd: als je onveilig gehecht bent als kind, vlieg je op emotioneel vlak makkelijker uit de bocht. In haar boek Why Love Matters. How Affection Shapes a Baby’s Brain laat de Engelse psychotherapeut en schrijver Sue Gerhardt zien dat veel psychische aandoeningen zoals angststoornissen en depressie, eetstoornissen, borderline en extreme vormen van narcisme vaak een uitwas zijn van een onveilige hechting.
Het begrip ‘hechtingsproblemen’ wordt vooral geassocieerd met adoptiekinderen en pleegkinderen. Dat is onterecht. Maar liefst 30 tot 40 procent van de thuiswonende Nederlandse kinderen tussen één en twaalf jaar is onveilig gehecht. Als we de kosten van de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg willen terugdringen, dan is er op dit vlak dus een enorme winst te behalen, aldus Kuipers.
Mee de spreekkamer in
Deze boodschap viel in goede aarde bij de Maastrichtse wethouder Mieke Damsma, verantwoordelijk voor de jeugdzorg in Zuid-Limburg. In goed overleg met de organisatie waar de consultatiebureaus van Maastricht-Heuvelland onder vallen – Envida – werd daarom besloten alle jeugdartsen en verpleegkundigen uit de regio Maastricht vier dagdelen vrij te maken om op kosten van de gemeente de bijscholingscursus ‘Hechten in de eerste lijn’ van Paulien Kuipers te volgen. Daarnaast werden zij door Kuipers praktisch gecoacht tijdens het werk. De provincie Limburg - ook enthousiast - regelde geld om het project te evalueren en de cursus in de rest van Limburg te verspreiden. Alles om consultatiebureaumedewerkers meer ondersteuning te kunnen bieden bij het voorkomen van hechtingsproblemen tussen ouder en kind.
Esther Arentsen is een van de jeugdartsen die de training van Kuipers volgde. Ik mag met haar mee de spreekkamer in. Hoewel ik niet weet hoe Arentsen vóór de training werkte, valt me op hoe ze luistert en meedenkt met de moeder die langskomt met haar vier weken oude baby Kaya. De moeder zegt dat ze gek wordt van de nachtelijke borstvoedingen. Ze komt bijna niet meer aan slapen toe en heeft besloten dat ze over wil gaan op flesvoeding.
Arentsen stelt de moeder eerst gerust – lengte en gewicht van de baby zijn uitstekend. Ze kijkt tijdens het praten veel naar Kaya en haar moeder en wijst erop hoe de baby contact zoekt. ‘Kijk, ze reageert op je stem. Ik zie echt dat ze tot rust komt bij jou op schoot.’
Als ze Kaya gaat onderzoeken, noemt ze eerst haar naam en legt ze haar precies uit wat ze gaat doen. Aan het einde van het gesprek lijkt de moeder tevreden met de tip die ze krijgt: één fles kunstvoeding voor het slapen, verder toch nog even borstvoeding aanhouden. ‘Over twee weken laat ik de verpleegkundige je bellen over hoe het gaat ’s nachts. Als het dan nog steeds niet lekker loopt, kunnen we samen kijken wat jou dan wel verder kan helpen.’
Arentsen vertelt dat ze sinds de cursus anders is gaan werken. ‘Ik vond het vroeger een beetje vreemd om een baby bij de naam te noemen voor ik ging uitleggen welke onderzoeken ik ging doen. Maar door dat te doen, maak je ouders duidelijk dat een baby - hoe klein ook - een echt persoon is en geen ‘ding’ dat alleen gevoed en verschoond moet worden. Ouders gaan daardoor ook zelf meer praten tegen hun baby, leerde ik van Paulien.’
Arentsen benoemt ook meer dan vroeger wat er goed gaat in de relatie tussen de moeder en de baby. Dat de baby op haar reageert en dat de moeder goed aanvoelt wat haar baby nodig heeft.
Was ze als jeugdarts op het consultatiebureau hiervoor dan helemaal niet bezig met hechting? Dat wel. En het was ook zeker zo dat ze het intuïtief meestal wel aanvoelde als de band tussen de ouder en de baby niet goed was. Maar ze had weleens moeite met het benoemen. ‘Sinds de cursus weet ik beter hoe ik dit onder woorden kan brengen zonder het te zwaar te maken en de ouder het gevoel te geven dat-ie het allemaal fout doet.’
‘Veel vrouwen denken dat het gevoel voor hun baby vanzelf komt’
Dat taal heel belangrijk is, schrijft Kuipers ook in haar binnenkort te verschijnen boek Eerste hulp bij hechting. Taal voor ouders en hun jonge kind. Een cruciaal woord is bijvoorbeeld ‘terwijl.’ Dus: ‘Ik zie dat jij en je baby heel erg gespannen zijn, terwijl jij heel erg je best doet om het goed te doen.’ Dat ontschuldigt ouders en dat is heel erg belangrijk.
Ik heb ook weleens een moeder gehad die het heel moeilijk vond dat haar man vanzelfsprekender omging met de baby dan zijzelf
Hechting is volgens Kuipers namelijk een heel delicaat onderwerp. Het is erg moeilijk om toe te geven dat je niet onverdeeld enthousiast bent over je baby. Dat hoort niet. Terwijl er van alles aan de hand kan zijn dat ervoor zorgt dat die ‘vanzelfsprekende’ band met je baby niet tot stand komt. Een verschrikkelijke bevalling, een ongeplande zwangerschap, een aanstaande echtscheiding, een eerdere wiegendood, nare jeugdervaringen (soms gepaard met een onveilige hechting) of een schuldgevoel omdat je je baby na de bevalling een tijdje in het ziekenhuis hebt moeten achterlaten en er niet voor hem kon zijn. ‘Ik heb ook weleens een moeder gehad die het heel moeilijk vond dat haar man vanzelfsprekender omging met de baby dan zijzelf,’ zegt Kuipers. Ook dat kan een gezonde hechting in de weg staan. Als je de schaamte over dit onderwerp kunt doorbreken, kun je volgens Kuipers gaan toewerken naar een oplossing.
‘Veel vrouwen denken dat het gevoel voor hun baby vanzelf komt,’ zegt Kuipers. ‘Ze denken: ‘Volhouden, we moeten deze klus klaren’.’ Zonde, want hoe eerder je deze zaken boven tafel krijgt, hoe beter. In veel gevallen is het al genoeg om er op een gerichte manier over te praten.’
Navolging in de rest van Nederland
Zou dit Limburgs initiatief geen navolging moeten krijgen? vraag ik Bettie Carmiggelt van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, dat de richtlijnen voor de Nederlandse consultatiebureaus verspreidt en ondersteuning biedt bij de invoering. Carmiggelt vindt het initiatief heel lovenswaardig, maar benadrukt dat jeugdartsen al lang met hechting bezig zijn.
Maar weten zij ook hoe ze hechtingsproblemen kunnen signaleren, hoe ze het bespreekbaar maken en wat ze moeten doen om die hechting te bevorderen? Uit de evaluatie in Limburg kwam duidelijk naar voren dat de artsen heel blij zijn met de gerichte handvatten die ze hiervoor hebben gekregen. Ze weten nu hoe ze moeten praten over problemen die met hechting te maken zouden kunnen hebben en ze weten wat ze kunnen doen om een veilige hechting te bevorderen.
Dat is heel mooi, vindt Carmiggelt. En ja, het kan natuurlijk altijd beter. Maar er zijn nog zo veel andere belangrijke onderwerpen die ook extra aandacht verdienen. En de koepelorganisatie van de consultatiebureaus in Zuid-Limburg kan het onderwerp altijd op de landelijke agenda zetten en ervoor pleiten dat er een richtlijn voor dit onderwerp gemaakt wordt. Misschien dat het dan wordt opgepakt.
Paulien Kuipers is sceptisch. ‘Veel jeugdartsen denken dat ze wel weten hoe het zit met hechting. Dat hoort toch bij hun vak? Maar tijdens de lezingen die ik geef, merk ik dat de kennis heel oppervlakkig is.’
Dat spijker je niet zomaar even bij in een middag volgens jeugdarts Esther Arentsen. ‘Het duurt echt even voordat je jezelf een nieuwe manier van werken eigen maakt. Dit onderwerp moet je daarom voortdurend op de agenda blijven zetten. Ik ben erg voorstander van een opfriscursus over een jaar. Anders blijft het niet genoeg hangen.’
Dit verhaal is geschreven door Marilse Eerkens.