Wat een tweede taal je over jezelf kan leren
In een tijd van apps, robots en Easy Alles vraag ik me deze zomer af: welke dingen zijn de moeite waard juist doordat ze moeite kosten? Vandaag: het leren van een nieuwe taal. Het mag ook Engels zijn.
We denken meestal niet te veel na over het leven. En al helemaal niet over nadenken zelf. Een groot gedeelte overkomt ons gewoon, in de drukte van het bestaan.
We nemen de stappen die ‘men’ neemt. En voor je het weet, duwt het leven je naar een stad in de buurt, een bestaan in, dat voor anderen misschien niet ongewenst is, maar voor jou wel, en word je opgeslokt door wat de heren van de Snijtafel ooit ‘het mechaniek van de verguizing’ noemden.
Maar: er is ook een andere mogelijkheid. Je kunt proberen de tijd te nemen om na te denken over wie je bent, over waar je vandaan komt, welke verhalen mensen zichzelf daar vertellen en wat dat betekent. Over wat jij wilt, dus.
Ik woon nu drie maanden in de Verenigde Staten, en elke dag valt het me weer op: taal is het materiaal waarmee – misschien moet ik in de eenentwintigste eeuw wel zeggen: taal is het proces waarin – we denken.
‘Hij die een andere taal beheerst, bezit een tweede ziel,’ zou Karel de Grote hebben gezegd. De Keizer van het Heilige Roomse Rijk sprak zelf meerdere talen, waaronder vloeiend Latijn. Hij bedoelde het woord ‘ziel’ hier volgens mij als geest, persoonlijkheid, iemand met standpunten en begrip.
Extra denkbeelden door een tweede taal
Wie een tweede taal spreekt, bezit dus een tweede set denkbeelden. Elke taal is een andere bril waarmee de spreker naar de wereld kan kijken, of: waarin de spreker over de wereld kan denken. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor landstalen, maar ook voor de verhalen die we onszelf in die taal vertellen. Kortom, hij die een andere taal beheerst, heeft een tweede standpunt om naar de dingen te kijken.
Het is niet zo dat taal iets neutraals is, iets dat objectief voorwerpen, gedachten en gevoelens labelt, en dat die labels simpelweg ook in een andere taal kunnen worden uitgedraaid. Nee, taal is een geladen denksysteem.
Dat geldt dus ook voor je moedertaal. Nu ik elke dag met de Engelse taal bezig ben, met structuur, grammatica en vervoegingen, ben ik me ook meer bewust van deze mechanieken in het Nederlands. Hierdoor wordt het weer makkelijker je beter uit te drukken.
Want als je iets leert over een vreemde taal, leer je niet alleen iets over die specifieke taal, maar ook over taal in het algemeen. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, vergroot de verbetering van je begrip van een vreemde taal dus het begrip van je eigen taal. Het vergroot ook je begrip van de verhalen waarin je leeft. Want de twee schurende verhalen zorgen voor wrijving. En zo wordt veel helderder. Over wat ‘men’ thuis doet, wat ‘men’ hier doet, en wat ik daarvan vind. En waarom, eigenlijk.
Taal als labelmechanisme
En toch worden vreemde talen steeds minder belangrijk binnen onze (les)cultuur. Op de middelbare school had ik wat Engels (twee uur per week? Misschien drie?), en een klein beetje Frans en Duits (één uur per week als ik me niet vergis). Met weinig contacturen was de uitdaging niet om de taal te begrijpen, maar om de toetsen – en de vakken – te halen door zo veel mogelijk woordjes te leren: taal als een labelmachine, dus. En op de universiteiten verdwijnen de laatste tijd steeds meer taalstudies.
‘Is dat erg?’ vroeg een vriend laatst. ‘Iedereen spreekt toch Engels. En als het echt belangrijk is, wordt het wel door iemand anders vertaald. En anders kan het internet het altijd nog voor je vertalen.’
Als je je maar lang genoeg als klootzak gedraagt, word je het dan niet gewoon? Dat soort gedachten
De eerste keer dat ik Nederland voor lange tijd verliet, was na mijn eindexamen in 2002. Met een vriend vertrok ik naar Zuid-Spanje, Granada om precies te zijn, een klein universiteitsstadje aan de voet van de Sierra Nevada, om drie maanden Spaans te leren voor ons vertrek naar Zuid-Amerika. We hadden geen Spaans gehad op school, dus we begonnen bij het begin: de werkwoorden ‘hebben’ en ‘zijn’ stonden de eerste les op het bord geschreven. En ‘zijn’, in het Spaans, heeft twee varianten: ser en estar. Want in die taal denkt ‘men’ in Spanje. ‘Ser’ zegt iets over de essentiële kwaliteit van iets, ‘estar’ over de tijdelijke conditie.
‘Jij bent een klootzak’ versus ‘Je gedraagt je als een klootzak.’ Maar: als je je maar lang genoeg als klootzak gedraagt, word je het dan niet gewoon? Dat soort gedachten.
Ik kocht een tweetalige poëziebundel van Federico García Lorca, de beroemde, vermoorde dichter uit het begin van de twintigste eeuw, en begon het Engels en het Spaans naast elkaar te lezen en probeerde de gedichten naar het Nederlands te vertalen. Later volgde korte verhalen.
Dat doe ik hier in New York weer: Engelstalige gedichten en korte verhalen lezen en in het Nederlands ‘begrijpen.’ De verhalen die mensen zichzelf vertellen. De volksaard in je opnemen. Lorca schreef in een taal van passie en pijn, vol geilheid en liefdesverdriet, hij had een wereldbeeld zwanger van duende. Hij vulde de woorden en de verhalen op een nieuwe manier in – soms dus, door nieuwe woorden te munten – en mijn puberhart leerde zo een nieuwe dimensie van mijn bestaan kennen. Doordat mijn hersenen een nieuwe taal leerden. Zo leerde ik mezelf beter kennen.
Ik vond het nog leuk ook, steeds beter worden in een taal, mezelf steeds beter kunnen uitdrukken. Een taal leren is net als een instrument leren of een sport: de uitdaging is de vaardigheid te laten stijgen en zo de kunde, en daarmee het plezier te vergroten.
En met de nieuwe kunde komt het verlangen de grens weer te verleggen, waardoor de vaardigheid weer stijgt en zo – u had het al geraden – ook weer het plezier. Ik liep door Granada en begreep steeds meer billboards, aanplakbiljetten en reclameleuzen, ik verstond de mensen bij de bakker en op de universiteit steeds gemakkelijker en las steeds meer berichten uit de krant zonder een woordenboek. Ik hoefde niet meer naar het Nederlands te vertalen. Ik begon Spaans, Spanje en de Spanjaarden – en mezelf! – steeds beter te begrijpen. En dat kan niemand anders voor je doen. Ook een computer of tablet niet.
De wetenschappelijk bewezen voordelen van een vreemde taal
Bovendien: ook de wetenschappelijk bewezen voordelen van het leren van een taal gaan verloren als je via de computer vertaalt. Terwijl juist die voordelen het leren van een taal ook de moeite waard maken.
Ik zet enkele op een rijtje:
- Een vreemde taal leren is goed voor je geheugen op de lange termijn. Het is opmerkelijk, maar elke studie laat het zien: tweetaligheid kan Alzheimer met wel vier jaar vertragen. Dat wil zeggen: voor Britse volwassenen die maar één taal spreken is de gemiddelde leeftijd waarop de eerste tekenen van dementia zichtbaar worden 71,4 jaar. Voor volwassen die twee of meerdere talen spreken ligt die gemiddelde leeftijd op 75,5.
- Een vreemde taal leren is ook goed voor je geheugen op de korte termijn. In veel literatuur wordt het brein met een spier vergeleken: die werkt beter als je hem regelmatig traint. Als je een taal leert, gebruik je je geheugen, dit verbetert de ‘spierkracht’ ervan. Mensen die meerdere talen spreken, kunnen beter lijstjes en opsommingen onthouden. Onderzoek wijst ook uit dat ze beter zijn in het onthouden van namen en routebeschrijvingen.
- Mensen die meertalig zijn, zijn ook beter in multitasking; ze kunnen sneller omschakelen tussen twee processen, waarschijnlijk omdat hun brein ook gewend is sneller te schakelen tussen twee belangrijke programma’s op het besturingssysteem. Dit komt bovenop de wetenschap dat mensen die meertalig zijn, eerder geneigd zijn creatief en afwijkend te denken.
- En een onderzoek van de universiteit van Pompeu Fabra toonde aan dat mensen die meerdere talen spreken beter kijken naar hun omgeving. Hoe meer processen waarin je kunt denken, hoe meer je kunt zien.
(NB: Mensen die op latere leeftijd een vreemde taal leren, gebruiken daarvoor andere hersengebieden dan mensen die op vroege leeftijd een tweede taal leren, maar de voordelen van de taalverwerving lijken hetzelfde te zijn.)
Wortels beschieten met een pistool
Tegenwoordig ben ik dus dagelijks met de Engelse taal bezig (en probeer ik weer wat gedichten te vertalen). Nederlanders denken vaak tweetalig te zijn, omdat we het Engels zo goed spreken. Een korte blik op het boekje I always get my sin – het bizarre Engels van Nederlanders (2011) van Maarten Rijkens, bewijst het tegendeel, of nuanceert deze opvatting op zijn minst. Ook wat betreft de Engelse taal valt er nog veel te leren. Tegen iemand die een hond die opsprong aan zijn poten vasthield, zei ik vorige week: ‘No, you have to put him down.’ En onlangs zei ik nog: ‘I don’t know if I could shoot roots here.’ Wortels, van een boom, beschieten met een pistool. Nee, ik weet niet of ik dat zou kunnen.
Toen Hillary Clinton voor de zomer bekendmaakte dat ze een ‘champion of the people’ wilde worden, was er bijna niemand in Nederland die snapte dat ‘champion’ ook ‘voorvechter’ kan betekenen. Terwijl een beter begrip van die woorden ook een beter begrip van het Amerikaanse wereldbeeld kan geven. Aan de tafels van Nederlandse praatprogramma’s stuntelden de talking heads met Hillary’s ‘boodschap’: ze wilde de kampioen van Amerika zijn. Yeah, right.
Het helpt, zorgvuldig nadenken over wat mensen proberen te zeggen. En het zorgt ervoor dat je je zelf ook weer beter gaat uitdrukken. Hoe je de dingen ziet. En het is leuk, te merken dat dat gaat.
Het leren van een andere taal is niet alleen cognitief gezien een zinnige bezigheid. Het biedt inzicht in andere culturen en andere manier van je verhouden tot de wereld. Zo word je ook gedwongen tot een herijking van je eigen (cultureel bepaalde) perspectief, gebonden aan je moerstaal. Waardoor je begrip van menselijk gedrag verbreedt, en het tegelijkertijd ook duidelijker wordt waar jij in gelooft – en waarom.
Dit is het vierde verhaal van een serie verhalen waarin ik op zoek ga naar dat wat het leven de moeite waard maakt. Hierna volgen nog pianospelen en vreemde mensen leren kennen.