Tien voor elf. Nog tien minuten waarin Riekie kon binnenkomen. Nooit was ze later dan elf uur in de winkel geweest. Nog altijd verwachtte hij het belletje van de deur te horen en haar in de deuropening te zien. Haar kopje stond nog klaar naast het koffiezetapparaat. Dertig jaar had Ad dit winkeltje en zeker de laatste vijftien daarvan was Riekie iedere ochtend koffie bij hem komen drinken.

Hij was verliefd op haar, toen, helemaal in het begin. Ze waren allebei al in de veertig. Allebei al ooit getrouwd geweest, allebei geen kinderen. Ze dronk en lachte met een soort wie maakt me wat-houding die hij onweerstaanbaar vond. Hij probeerde haar te kussen in de kroeg even verderop. Hij was dronken en werd uitgelachen. Toen Riekie hem wegduwde viel hij achterwaarts over een tafel heen. De volgende ochtend, brak en misselijk, schaamde hij zich tot het punt van braken. Nooit meer zou hij een stap in die kroeg zetten.

Diezelfde katerige ochtend stapte ze zijn winkel binnen. ‘Ad, zulke fratsen als die van gisteren, daar ben ik nie van gediend, dus dat doen we nie meer, maar verder bende een goei mens en hedde meer recht om hén uit te lachen dan zij jou.’ Ze keek even de winkel rond, leek het allemaal rustig in zich op te nemen, en glimlachte toen met een warmte die meteen zijn schaamte wegnam. En toen vroeg ze: ‘Hedde koffie?’

Iedere dag sindsdien. Iedere dag dat hij open was. Ze praatten. Riekie was stil als er iemand sigaretten kwam kopen en vervolgde haar verhaal als diegene weer was vertrokken. Soms, bijvoorbeeld met Frans of Martin in de winkel, kwamen Ad en zij amper aan praten toe; dan zat Riekie gewoon te luisteren en te kijken op de stoel die hij al een paar dagen na die eerste dag voor haar had neergezet.

Buiten de winkel veranderde de wereld. Er kwam een Albert Heijn. De videotheek sloot. Tegenover hem zat ineens een winkeltje waar je je iPad of iPhone kon laten repareren

In de tijd voor Riekie verkocht hij nog geen Delfts blauw. Alleen maar rookwaar, LP’s en tijdschriften. ‘Ge moet ook spullen voor vrouwen verkopen,’ had Riekie gezegd. ‘Servies.’

Buiten de winkel veranderde de wereld. Er kwam een Albert Heijn. De videotheek sloot. Tegenover hem zat ineens een winkeltje waar je je iPad of iPhone kon laten repareren. Op de stoep van die winkel lag vaak een pitbull. Ad had minder klanten dan voorheen. De ouderen gingen dood en jongeren liepen de pui voorbij.

Het gekke was: zelfs nog tijdens hun laatste jaren kreeg Ad kriebels in zijn buik als Riekie de winkel binnenstapte. Iedere ochtend weer. Hij was extra galant als hij haar koffie bracht en probeerde haar met grapjes voor zich te winnen. Zeldzame LP’s van Elvis mocht alleen zij aanraken. Toch was er altijd een afstand. Riekie had die blik in haar ogen, alsof ze niemand meer echt kon vertrouwen, alsof ze klaar was om je te meppen zodra je te dichtbij kwam.

Toen vijf jaar geleden de winkel werd overvallen, was ze net naar huis gegaan. Hij lag in het ziekenhuis; de winkel was drie dagen dicht. Als hij zijn ogen sloot zag hij de gezichten in de capuchons. De agressie voelde persoonlijk. Alsof ze hem, een man van zestig, iets verschrikkelijks kwalijk namen. Riekie kwam op visite. Toen hij haar ineens in zijn ziekenkamer zag staan moest hij huilen. ‘Och, och,’ zei ze, zonder hem aan te raken. ‘Och, och.’

De weken erna kwam ze vroeger in de winkel en bleef ze langer. Ad probeerde de draad weer op te pakken; de angst en nachtmerries ebden langzaam weg. Als Riekie zag dat hij zich verloor in nare herinneringen, dan floot ze een keertje, en als hij dan haar blik ving gaf ze hem een knipoog.

Kwart over elf. Hij staarde een tijdje naar de levervlekken op zijn handen en kwam toen achter de counter vandaan om buiten een sigaretje te roken. De pitbull van tegenover spitste zijn oren en richtte zijn kop op. Ad staarde in zijn eigen vitrine. De tekkel, die was haar favoriet geweest. ‘Die hedde al na een dag verkocht,’ had ze gezegd. Ze was nu een maand dood en nog steeds was de tekkel niet verkocht.

Binnen nam hij het hondje uit de vitrine. Hij ging ermee op Riekie’s stoel zitten en begon het te aaien. ‘Het is alleen nog gij en ik,’ zei hij zachtjes. ‘Het is alleen nog wij mee z’n tweetjes.’ Hij drukte zijn lippen tegen de kop van de tekkel en sloot zo hard als hij kon zijn ogen.

Eerder in deze serie:

Een dag uit het leven van de man die niet over gemiste kansen dacht Welke levens gaan er schuil achter al die onbekenden om je heen? Ik ontmoet ze, fotografeer ze en verzin hun verhaal. Deel vier: de man die op niemand acht sloeg. Lees hier het vierde deel uit deze serie Een dag uit het leven van de man die terugging naar zijn moeder Welke levens gaan er schuil achter al die onbekenden om je heen? Ik ontmoet ze, fotografeer ze en verzin hun verhaal. Deel drie: de man die vlucht voor Barrie. Lees hier het derde deel uit deze serie Een dag uit het leven van de schrijver die wacht op de woorden Welke levens gaan er schuil achter al die onbekenden om je heen? Ik ontmoet ze, fotografeer ze en verzin hun verhaal. Deel twee van een vijfluik: de schrijver uit Duitsland die in Amsterdam de laatste hand zou leggen aan zijn roman. ‘‘Geht gut,’ whatsappte hij naar Ulrike.’ Lees hier het tweede deel uit deze serie Een dag uit het leven van Hank en Claudette Welke levens gaan er schuil achter al die onbekenden om je heen? Ik ontmoet ze, fotografeer ze en verzin hun verhaal. Deel één van een vijfluik: over een Amerikaanse droom op het Amsterdamse IJ.
Lees hier het eerste deel uit deze serie