Waarom we hoopgevende verhalen over een duurzame wereld nodig hebben
In een lezenswaardig nieuw essay onderzoekt de Canadese schrijfster Margaret Atwood hoe het gesprek over een wereld zonder olie zich ontwikkelt. Mijn conclusie: fantasie is een cruciale voedingsstof voor de transitie naar duurzaamheid.
Kunnen verhalen de wereld veranderen?
Grote vraag, waar ik straks op terugkom. Hij kwam bij me op toen ik deze week een essay las van de gerenommeerde Canadese schrijfster Margaret Atwood, die bekendstaat om haar dystopische romans en haar milieuactivisme. Twee jaar geleden publiceerde ze het derde en laatste deel van haar postapocalyptische trilogie Maddaddam, over een toekomst waarin bijna de hele mensheid is uitgeroeid door een pil die seksueel genot beloofde, maar dood bracht. The Economist vatte het samen als ‘een avonturenroman én een filosofische meditatie over de menselijke voorliefde voor slachting en creatie.’ De vraag in haar werk is steeds of er hoop is voor de mensheid.
De oorlog van allen tegen allen is uitgebroken omdat de olie op is geraakt: de wereld is in chaos en anarchie vervallen en we moeten hondenvoer eten (en daarna de hond)
Zo ook in Atwoods nieuwe essay over klimaatverandering en onze fossiele energieverslaving, dat deze week werd gepubliceerd op medium.com. Het is een fijne longread, met mooie beelden en zo veel verschillende ideeën dat iedereen er wel iets in zal vinden. Het bevat bovendien een cruciaal inzicht voor iedereen die hoopt dat we het klimaatprobleem uiteindelijk de baas worden.
Hoe ziet een wereld zonder olie eruit?
Atwood begint dit essay met een ander essay, dat ze in 2009 schreef: ‘De Toekomst zonder Olie.’ Ze citeert het stuk zelfs volledig. De vraag die Atwood in dit eerdere stuk stelde, luidt: hoe ziet een wereld zonder olie eruit? Ze schetst drie opties.
- In het eerste scenario is de samenleving helemaal duurzaam geworden. Hoogwaardige technologie heeft fossiele brandstoffen overbodig gemaakt en onze uitstoot tot nul teruggebracht. We dragen lange onderbroeken als het koud is, en zelfs rond Tsernobyl zijn we erin geslaagd de natuur weer op gang te brengen. Dit is het utopische scenario.
- In het tweede scenario is de oorlog van allen tegen allen uitgebroken omdat de olie op is geraakt: de wereld is in chaos en anarchie vervallen en we moeten hondenvoer eten (en daarna de hond) om in leven te blijven.
- In het derde – meest realistische – scenario combineert Atwood een beetje van beiden: sommige landen worden duurzaam, anderen verschansen zich met hun fossiele reserves. In dit scenario vernietigen we een groot deel van de planeet voordat we duurzaam gaan leven, als we dat al doen.
We moeten snel in actie komen om het groene scenario uit te voeren, waarschuwt Atwood in 2009, anders zullen we afstevenen op een of andere versie van scenario twee (totale chaos). Ze sluit af met een omineuze waarschuwing: haal flink wat hondenvoer in huis, je kon het weleens nodig hebben.
Zijn we nog steeds zo gedoemd?
Dat was toen. Nu, zes jaar later, reflecteert Atwood opnieuw op onze al dan niet verdoemde toekomst. Wat is er sinds 2009 veranderd? Voeren we het gesprek over klimaatverandering en over het naderende einde van het olietijdperk nog steeds op dezelfde manier? Houden we elkaar nog steeds dezelfde scenario’s voor?
Alle records worden gebroken, inwoners hebben een beperking van hun watergebruik opgelegd gekregen, de landbouw heeft het zwaar te verduren
Nee, want er is veel veranderd, schrijft Atwood. De problemen die in 2009 louter nog voorspeld werden, spelen zich nu al af. Neem de extreme droogte in Californië, ‘waarvan wordt gezegd dat het de ergste in 1200 jaar is.’ Er zijn noodmaatregelen ingesteld: inwoners hebben een beperking van hun watergebruik opgelegd gekregen, de landbouw heeft het zwaar te verduren. Zo noemt Atwood meer verschijnselen waaraan we de staat van de planeet kunnen aflezen: de verzuring van de oceanen, het massale uitsterven van soorten, de daling van voedselproductie en de stijging van de zeespiegel. ‘Het belangrijkste punt is dat deze effecten niet in een of andere obscure, verre toekomst plaatsvinden. They are happening now.’
Nog een groot verschil met 2009: er wordt nu actie ondernomen. Er zijn vorig jaar massale manifestaties voor het klimaat geweest (en we kunnen er meer verwachten in aanloop van Parijs ), de risico’s worden steeds breder erkend (ook door grote investeerders), en het zakenleven begint te zien dat er geld valt te verdienen aan groen (denk aan de revolutie die Tesla met zijn elektrische auto’s en batterijen wil ontketenen).
Een culturele en morele verschuiving
Kortom: de omwenteling naar duurzaamheid is al aan de gang. Atwood besteedt veel woorden aan de vraag of het voldoende zal zijn om het tij te keren – die overpeinzingen, haar nog immer ernstige waarschuwingen en haar voorzichtige optimisme kun je in haar essay lezen. Wat ik vooral interessant vind is haar poging betekenis te geven aan de transitie naar duurzaamheid. Ze laat mooi zien dat het einde van het fossiele tijdperk óók een culturele en morele transitie impliceert.
Dat doet ze met een recent boek van historicus Barry Lord, Art and Energy: How Culture Changes. Zijn stelling: de energiebronnen waarmee we onze culturen laten bloeien, laten hun sporen na in die culturen. Het tijdperk van kolen was nauw verbonden met industrialisatie en massaproductie, waarin mensen werden gereduceerd tot schakels in een productieproces. Het tijdperk van olie bracht ongeëvenaarde consumptie op gang, mensen werden gereduceerd tot consumenten en begonnen zichzelf te zien in termen van wat ze kopen en bezitten.
Het tijdperk van de duurzaamheid heeft ook morele implicaties: we zullen een grotere aversie hebben tegen geweld, en meer geneigd zijn elkaar als gelijkwaardigen te zien
Precies op dezelfde manier zullen duurzame energiebronnen óók hun sporen nalaten, voorspelt Lord. Volgens hem zal het tijdperk van duurzame energiebronnen samengaan met een cultuur van rentmeesterschap, waarin natuurbehoud, wederzijdse afhankelijkheid en duurzaamheid vooropstaan. We zouden dan gaan delen in plaats van bezitten, hergebruiken in plaats van weggooien. Volgens een andere auteur die Atwood aanhaalt heeft dat ook morele implicaties: we zullen een grotere aversie hebben tegen geweld, en meer geneigd zijn elkaar als gelijkwaardigen te zien.
Fantasie als voedingsstof voor de transitie
Als de redenering klopt, dan zouden we het naderende einde van het olietijdperk en de kiemen van een duurzame economie nu al moeten kunnen terugzien in de cultuur, in de kunst die nu wordt gemaakt, in de verhalen die nu worden geschreven en die we elkaar vertellen. Atwood maakt de cirkel rond door te laten zien dat er inderdaad al nieuwe verhalen aan het opkomen zijn, een heel nieuw genre zelfs, climate fiction, of cli-fi.
Het gaat om romans die net als die van Atwood zelf, ‘de bestaande ontwikkelingen een beetje verder duwen,’ die ons een wereld voorschotelen die mogelijk is, maar nog geen werkelijkheid. Zo schreef de Britse auteur Piers Torday een boek waarin grote delen van de wereld onbewoonbaar zijn geworden omdat er te weinig water was. Een beetje zoals nu langzaam in Californië gebeurt.
We kunnen zulke grimmige scenario’s over de toekomst zien als entertainment, goed vermaak over onze eigen ondergang. Of we moeten – als de theorie van Lord klopt – deze fictie interpreteren als teken dat er iets aan het veranderen is. ‘De opkomst van deze fictie is deels [te zien als] een reactie op de transitie die nu plaatsvindt – van de consumentencultuur van olie naar de waarden van rentmeesterschap van duurzame energie,’ schrijft Atwood. De verhalen van de cli-fischrijvers reflecteren het inzicht, inmiddels breed gedragen, dat we niet door kunnen gaan op de ingeslagen weg, dat de wereld geen onuitputtelijk bron van spullen is: onze voorraden zijn beperkt, we moeten ze koesteren.
Dystopische verhalen kennen we maar al te goed: blockbusters genoeg waarin de wereld vergaat of al is vergaan. Wat ik me vooral afvraag is of we ook optimistischer verhalen durven te vertellen over onze eigen toekomst. Dat is geen spielerei. Het cruciale inzicht is dat zulke verhalen zowel een product zijn van een omwenteling die al is begonnen, als een manier om die omwenteling verder aan te vuren. Want pas als we ons een andere wereld kunnen voorstellen, gaan we daarvoor vechten. Daarom moeten we durven dromen. Juist in een tijd van crisis en transitie zijn hoopgevende verhalen cruciaal: ze geven betekenis en inspiratie. En zo kunnen ze de wereld veranderen.
Na de zomer zullen er hoopgevende toekomstscenario’s in mijn tuin verschijnen. Wil je zelf je fantasie op het klimaatprobleem loslaten? Doe mee met onze schrijfwedstrijd: