Het opklapbed heeft een cruciale rol in mijn leven gespeeld. Mijn ouders sliepen op opklapbedden. Toen wij nog in de Dintelstraat woonden, stonden die opklapbedden in de woonkamer; ergens in de avond, tussen tien en elf uur laten we zeggen, veranderde de woonkamer in een slaapkamer. Mijn vader ging altijd als eerste naar bed. Mijn moeder bracht vanaf tien uur ’s avonds tot vroeg in de morgen haar tijd vooral in de keuken en in mijn kamer door.

Toen we naar de Prinses Margrietstraat verhuisden, verhuisden de opklapbedden gewoon mee, al stonden ze niet meer in de woonkamer maar in de slaapkamer op de eerste verdieping. Mijn ouders moeten gedacht hebben: Waarom nieuwe bedden kopen als de opklapbedden eigenlijk voldoen? Boven de bedden was een plankje met boeken waar behalve Mein Kampf ook de werken van stonden en nog ander materiaal dat mijn vader niet in zijn boekenkast in de woonkamer wenste te hebben.

Tot een paar dagen voor haar dood heeft mijn moeder nog in het opklapbed geslapen. Het bed werd overdag alleen niet meer opgeklapt. Mijn vader sliep de laatste maanden van zijn leven in een ziekenhuisbed dat naast de eettafel in de woonkamer stond, zo was hij weer terug op de plek waar ik me hem het best herinnerde: in bed in de woonkamer. Het ziekenhuisbed had een matras dat zichzelf oppompte om doorligwonden te voorkomen en maakte geluiden die aan een vliegtuig deden denken, volgens mijn moeder althans.

Ikzelf heb ook altijd op een opklapbed gelegen. Mijn moeder klapte het elke ochtend op en klapte het elke avond weer uit. Toen ik besloot weer bij mijn moeder te gaan wonen, sliep ik in datzelfde opklapbed. Het voldeed nog steeds aan alle eisen die je aan een bed kunt stellen. Een hotelbed is prettig, maar een opklapbed voldoet ook prima.

Ook na mijn moeders dood heb ik regelmatig in dat opklapbed gelegen. Mensen vroegen weleens: ‘Vind je het niet vervelend om in het huis van je moeder te zijn?’ Maar ik vond het prima als ik ’s avonds laat nog wat zat te werken in de woonkamer op mijn moeders stoel die ooit mijn vaders stoel was geweest, dan had ik het gevoel dat mijn moeder boven in haar kamer lag te slapen.

Niet gemaakt voor monogamie

Op een avond verscheen mijn geliefde in het huis van mijn ouders dat zolang de erfenis niet was afgehandeld – en dat zou nog wel even duren, erfenissen afhandelen is een ingewikkelde aangelegenheid – nog altijd mijn moeders huis was.

Mijn geliefde had rode rozen voor mijn moeder had meegebracht, wat ik erg lief vond. De rozen zetten we op het dressoir.

Als ik ’s nachts wakker schrok, troostte ik mij met de gedachte dat het in het kamp erger was

Toen gingen we in mijn opklapbed liggen en bedreven de liefde met elkaar. ‘Ik hoop dat je moeder dit goed vindt,’ zei de geliefde.

‘Ik betwijfel het,’ antwoordde ik. Maar mijn moeder heeft in de loop der jaren geleerd om haar afkeuring in te slikken.

Mijn opklapbed, ik had nog nooit seks gehad in dat opklapbed, was duidelijk niet gemaakt voor seks. Terwijl we aan het vrijen waren leek het bed uiteen te vallen, wat niet verwonderlijk is, want het bed komt nog uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Maar het overleefde de vrijpartij, een wonder waarvoor ik mijn moeder verantwoordelijk houd; ze heeft het goed voor met haar zoon.

Het lukte ons ook nog te slapen in het piepkleine opklapbed, en als ik ’s nachts wakker schrok omdat elke beweging die mijn geliefde maakte mij bijna uit bed duwde en vice versa troostte ik mij met de gedachte dat het in het kamp erger was.

De volgende dag zaten mijn geliefde en ik in de voortuin van mijn moeder. Mijn moeder was, zo stelde ik mij voor, in de keuken.

‘We zijn allebei niet gemaakt voor monogamie,’ zei de geliefde.

‘Nee,’ zei ik, ‘daar zijn we allebei niet voor gemaakt.’

‘Als je bijvoorbeeld een vrouw tegenkomt die mooiere billen heeft dan ik,’ zei de geliefde, ‘dan mag je daar best iets mee beginnen.’

‘Dat is lief,’ antwoordde ik. ‘Als jij een man tegenkomt die iets kan wat ik niet kan moet je je ook vooral niet inhouden. Maar aan wat voor man moet ik denken?’ voegde ik daar voor de zekerheid aan toe.

Ze was even stil. ‘Nou ja, bijvoorbeeld een man van twee meter,’ zei ze, ‘die me optilt, tegen de muur drukt en zo neemt. Dat zie ik jou niet doen.’

‘Ik zou mijn rug breken,’ antwoordde ik.

Het was weer even stil. De zon scheen, maar eigenlijk was het net iets te koud om buiten te zitten.

‘Ik ben ook geen dwerg,’ zei ik, ‘als je een man tegenkomt van een meter vijftig, dan mag je daar ook iets mee beginnen.’

‘Je bedoelt,’ zei de geliefde, ‘een man die mij kan beffen zonder zich te bukken, dat heeft ook voordelen?’

‘Veel voordelen,’ antwoordde ik.

Het was weer even stil. Thuis ben je waar de open relatie wordt gevuld met dwergen en reuzen.

Thuis ben je waar het verleden langzaam ontsloten wordt Op bezoek bij zijn boekhouder in Melville ziet de Hotelmens zijn leven teruggebracht worden tot een winst- en verliesrekening. Hij betreedt een wereld waarin elk detail geldt, en elke vraag gesteld mag worden. Lees hier de column terug Dit is een oprechte column Schrijvers moeten geen liefdesrelatie hebben. Toch spoort de Hotelmens de vrouw in zijn leven aan een boek te schrijven. Waarom het gevaar de rug toekeren? Juist voor de schrijver is dat onverstandig. Lees hier de column terug Thuis ben je waar de verhalenjager zijn wapens reinigt De Hotelmens dineert met zijn ex en zijn petekind. Met uitzicht op het magnifieke Grand Central zegt ze: ‘Je bent best wel dominant. Ik heb het nooit willen zien, maar nu dringt het tot me door. Je bent een dominante man.’ Lees hier de column terug