Ik trek het zware gordijn opzij. De man achter de kassa - gesteven blouse en glimlach - beloofde dat ik voor tachtig cent dingen ging zien die ik me voor altijd zou herinneren. Wat dacht ik bijvoorbeeld van een hoofd op sterk water? In een pot hè! Een Siamese tweeling? Ja hè? Zijn ogen verrieden de leugen, de vraagtekens zijn aangeleerde overtuiging.

Het rood-velourse gordijn is klam van de regen die er buiten kraters in slaat. De man achter de kassa knikt nog eens veelbelovend, ik loop naar binnen. De Siamese tweeling lijkt van klei, heeft geen tanden en één geslachtsdeel.

Voor me staat een stel gebukt over een vitrine met keramieken piemels. Ze zijn niet oud genoeg voor de matchende windjacks om hun middel; op hun blote armen prijken littekens van pokkeninjecties.

‘Het is gonorroe.’

‘Syfilis.’

‘Nee Hans.’

‘Het staat er toch bij!’

‘Ik kan toch geen Duits, Hans.’

In het licht van die attracties leek hij zichzelf te zien, te herkennen hoe het toen was

Het ‘anatomisch museum’ is een van de meest ouderwetse attracties op de kermis. Het lijkt er met opzet stoffig; daar waar het licht naar binnen valt, dansen spikkels die de tentoongestelde ziektes aan de muur een bewegend reliëf geven. Er is geen muziek in het museum, geen knipperlicht, geen zoete suikerspinnenzweem. Er wordt gegrinnikt, gegruweld, steun gezocht bij andere bezoekers die ook wit wegtrekken bij het zien van gonorroeplaatjes.

Het is ook de kermis waarvan ik me voorstel dat mijn opa er als jongen overheen liep, het haar op zijn hoofd nog zwart, de wandelstok met gouden paardenkop in zijn hand nog ondenkbaar.

Misschien is dit wat mijn opa voor zich zag toen we vroeger in zijn oranje Mercedes het kermisterrein opreden, mijn wang tegen de stugge wol van zijn pak, zijn hand met zwarte zegelring losjes op het stuur. Hij zal de voor zich gezien hebben; onverschrokken tegen de wanden van de houten ton op, het geluid van hun motoren gaten scheurend in de tijd. Hij zal de vrouw met de baard hebben gezien. En zijn zoon, mijn vader, koning van de bokstent.

Tegen de tijd dat hij zijn kleinkinderen mee kon nemen, waren die attracties verleden tijd. Er kwamen boosters, break dances. Maar in het licht van die attracties leek hij zichzelf te zien, te herkennen hoe het toen was. De attractie die was gebleven - de paardjes - vond hij het mooiste. We reden verplicht tot ik in de brugklas zat en, zittend op die shetlandpony, mijn benen moest optrekken om de grond niet te raken.

Er hangt een klein spiegeltje in het museum. Ik zie mezelf, lach om mijn opa’s neus, krijg zijn pretoogjes. Zijn herinnering aan de kermis, misschien wel een kermis zoals deze: zo levend dat het de mijne werd. Zodanig overgedragen dat het me overvalt in een vochtig Duits soa-museum. Ik loop eruit, vol van de dingen die ik niet gezien heb. Misschien bedoelde de man achter de kassa dit met die herinnering: dat het mogelijk is heimwee te krijgen naar een tijd waarvan je zelf nooit onderdeel was.

Iemand die ik niet ken op de kermis: Teringlekker Elke week schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. De komende maand schrijf ik mijn ontmoetingen vanaf verschillende kermissen in Nederland. Deze week: die met Teringlekker. Lees het stuk hier terug