Natuurbehoud is conservatief en tegennatuurlijk. Of toch niet?

Tomas Vanheste
Correspondent Europa tussen macht en verbeelding
'De aanval van de jaguar' (1910), van de Franse schilder Henri Rousseau.

Als natuur continue verandering is, is natuurbehoud dan geen innerlijke tegenspraak? Met die eenvoudige én fundamentele vraag haalt milieujournalist Fred Pearce in zijn recent verschenen boek The New Wild veel van het huidige natuurbeleid onderuit. Maar wat is het alternatief?

Heb ik net een geschreven over de heilzame werking van het Europese natuurbeleid, begint mijn wereldbeeld te wankelen.

Nee, niet door van Chris Aalberts op ThePostOnline. Hij stelt dat ik me in de luren heb laten leggen door het positieve oordeel van natuurorganisaties als het Wereld Natuur Fonds over het Europese natuurbeleid. Dat zij dit beleid bij een openbare raadpleging van de Europese Commissie ‘zeer doeltreffend’ noemen, is in zijn ogen te verklaren met het feit dat ze geld ontvangen uit Brussel.

Nu lijkt het mij vrij onwaarschijnlijk dat alle 34 natuurorganisaties naar de pijpen van de EU dansen omdat sommige geld uit Brussel krijgen. Tot de ondertekenaars behoort bijvoorbeeld Greenpeace Nederland, dat volgens het geen subsidies van overheden en bedrijven ontvangt.

Bovendien bevestigt wetenschappelijk onderzoek de effectiviteit van het Europese natuurbeleid. Neem het Rewilding Nature, dat concludeert dat de aanwijzing van beschermde gunstig is geweest voor alle onderzochte volgelsoorten. Of in toptijdschrift Science gepubliceerde, studie die de terugkeer van grote roofdieren als wolven aan EU-wetgeving (en constateert dat die opmars uitblijft in niet-EU-landen als Zwitserland en Noorwegen).

In tegenstelling tot wat Aalberts denkt, hebben de natuurorganisaties dus gelijk als ze het Europese natuurbeleid doeltreffend noemen. Alleen: is het doel wel het goede? Daarover begon ik te twijfelen na publicatie van mijn vorige verhaal.

‘De tropen’ (1910) van de Franse schilder Henri Rousseau.

De fundamenten onder natuurbeleid onderuit halen

De oorzaak van mijn geloofscrisis: het boek van Fred Pearce. De Engelse milieujournalist staat in mijn top drie van bewonderde journalisten. Hij schreef onder meer het prachtige Confessions of an Eco-Sinner (2009), waarin hij de sporen van zijn consumptiegedrag over de hele planeet naging, en The Climate Files (2012), waarin hij rustig en precies de strijd rond de waarheid over de opwarming van de aarde ontleedde.

Het is een vals idee dat de natuur ‘in balans’ is. Dat er zoiets bestaat als een ‘natuurlijke toestand’

En nu haalt hij in zijn nieuwe boek de fundamenten van het gangbare natuurbeleid onderuit. De redenering waarmee hij dat doet, mag simplistisch klinken, maar raakt wel een kern. Het is een vals idee dat de natuur ‘in balans’ is. Dat er zoiets bestaat als een ‘natuurlijke toestand.’ De natuur verandert juist de hele tijd. Soorten komen, soorten gaan. Door ziekten, overstromingen, branden en, op langere termijn, door klimaatverandering, evolutie en natuurlijke selectie. Pearce: ‘Als de natuur altijd aan het veranderen is, is de poging die verandering te stoppen antinatuur.’

Toch is dat precies waar veel natuurbeleid op gericht is. Met de wil de Europese Unie lange lijsten dier- en plantensoorten en habitattypes beschermen. In het door mij geliefde Natura 2000-gebied zijn dat bijvoorbeeld de gevlekte witsnuitlibel en het trilveen.

Inheems en uitheems kunnen we niet uit elkaar houden

Het verlangen het bestaande te behouden, gaat gepaard met een afkeer van nieuwkomers. Vorig jaar nam de EU een over invasieve soorten aan. Die vormen een serieuze bedreiging voor inheemse planten en dieren, stelt de Europese Commissie.

Groene xenofobie, vindt Pearce. Inderdaad is er een opmerkelijke parallel tussen de manier waarop de Engelse premier David Cameron over immigranten spreekt als een ‘zwerm’ en de bejegening van uitheemse soorten. Neem de actie die paal en perk wil stellen aan tropische planten die ‘woekeren’ en ‘groeien als kool.’

Zeker kunnen soorten van elders verwoesting aanrichten, erkent Pearce. Maar dat doen ze meestal alleen in ecosystemen die al zwak zíjn. Bovendien is hun opmars vaak tijdelijk en toont de natuur niet zelden een enorme weerbaarheid.

De Zuid-Amerikaanse reuzenpad

Een mooie illustratie is de introductie van de Zuid-Amerikaanse reuzenpad. Die werd in Australië uitgezet om kevers te bestrijden die de suikerrietoogsten bedreigden. Alleen pakte het verkeerd uit: tal van inheemse slangen en hagedissen die zich te goed deden aan de giftige padden legden het loodje.

riep onze nationale bioloog Freek Vonk nog in 2010. Maar, schrijft Pearce, de meeste dieren leerden al snel dat ze van de giftige pad moesten afblijven. Onze voorspellingen over het uitsterven van inheemse diersoorten door de pad zaten er dramatisch naast, concludeerde een Australische wetenschapper later.

In het tijdperk van waarin de mens heel de aardkloot over raast, is het een volstrekte illusie dat we inheems en uitheems netjes uit elkaar kunnen houden, vindt Pearce.

Eén grote dierentuin

Achter veel denken over natuurbehoud gaat de gedachte schuil dat er ooit ongerepte, nog niet door de mens en vreemde soorten aangetaste natuur bestond. Maar de natuur wordt al duizenden jaren door menselijke activiteit veranderd, werpt de Britse wetenschapsjournalist tegen. En wat wij zien als het summum van natuurlijk, is vaak het gevolg van eerdere menselijke ingrepen.

Wat wij zien als het summum van natuurlijk, is vaak het gevolg van eerdere menselijke ingrepen

Neem de Afrikaanse jungle. Pearce vertelt het verhaal van de Italiaanse soldaten die in 1877 met hun vee het runderpestvirus meebrachten. Dat richtte een verwoesting aan door heel Afrika. Enorme stukken land waarop vroeger vee graasde, veranderden in dicht bos.

Over wat die mythische oertoestand van voor de mens was, heerst ook diepe wetenschappelijke Toch is dat wat veel natuurbeschermers willen: terug naar een vroeger ideaal, terug naar een natuur zoals die ooit geweest moet zijn.

Lees bijvoorbeeld het onlangs verschenen Rewilding European Landscapes. Daarin stellen de auteurs dat het doel van ‘herwilden’ het scheppen is van nieuwe ecosystemen die zo veel mogelijk lijken op een historisch referentiepunt. Ze willen ‘historische informatie’ gebruiken voor ‘behoudstrategieën,’ met als oogmerk het ‘herstel’ van ecosystemen waarbij de menselijke invloed is geminimaliseerd. Wildernis definiëren ze aan de hand van vier criteria: de afstand tot menselijke bebouwing en wegen moet zo groot mogelijk zijn; de lichtvervuiling, de afwijking ten opzichte van de ‘potentiële natuurlijke vegetatie’ en het menselijke gebruik van de vruchten van het gebied zo gering mogelijk.

Op kleine schaal proberen we hier in Nederland in de te herwilden. Maar dat is natuurlijk een ontworpen landschap, schrijft Pearce, waar met opzet soorten als konikpaarden en heckrunderen zijn geïntroduceerd. Menselijk ingrijpen is er ook in de vorm van het afschieten van lijdende dieren. Het is een grote dierentuin, oordeelt de Brit.

‘De hongerige leeuw’ (1905), van de Franse schilder Henri Rousseau.

De losers maar laten?

Goed, Pearce mag gelijk hebben dat ‘wildernis’ een fictie is, de angst voor invaders goeddeels ongegrond en natuurbehoud een contradictio in terminis. Maar wat is het alternatief?

Natuurbeschermers moeten volgens de Britse wetenschapsjournalist het nieuwe omarmen en uitzoeken welke nieuwe ecosystemen werken in de nieuwe wereld.

Dat mag op theoretisch niveau een prikkelende gedachte zijn, jammer genoeg werkt Pearce het nauwelijks uit. Wat betekent ‘werken’? Wanneer werkt een ecosysteem? En hoe kunnen we dat beoordelen en voorspellen? Vele voorbeelden in zijn boek illustreren juist dat de natuur grillig en onvoorspelbaar is.

Zeker, de natuur mag veranderlijk zijn, maar in miljoenen jaren heeft zich door evolutie en natuurlijke selectie wel een systeem ontwikkeld waarin tal van soorten via een web van interacties met elkaar verbonden zijn. In zijn Geroezemoes in het gras laat de Britse bioloog Dave Goulson op schitterende wijze zien hoe talloze insecten elk hun functie hebben in het systeem dat ook de gezonde groei van de gewassen waarvan wij eten mogelijk maakt.

Goulson schrijft: ‘Insecten zijn aan het verdwijnen. Alles wijst erop dat de enorme massa insecten afneemt. Vlinders, bijen, libellen, sprinkhanen en talloze soorten die uitsluitend in de slinkende regenwouden voorkomen verdwijnen één voor één.’

Hoe waar alle bespiegelingen over de veranderlijke natuur ook mogen zijn, wanneer verandering verlies betekent, lijkt mij er alle reden om te vechten voor het behoud van het oude vertrouwde waarvan we weten dat het werkt in plaats van te gokken op het nieuwe waarvan nog ongewis is hoe het zal uitpakken.