In St. Louis zie je overal altaren voor vermoorde mensen (en wat dat zegt over de Verenigde Staten)

Arjen van Veelen
Correspondent Natuur
Herdenkingsplaatsen voor Michael Brown in St. Louis. Foto: Arjen van Veelen

Meer dan een jaar na de dood van Michael Brown blijft het moordcijfer in St. Louis maar stijgen. Overal in de stad duiken kleine herdenkingsplaatsen op. Altaartjes met teddyberen en A4’tjes met foto’s. Ik reed erlangs om te zien hoe dichtbij de dood hier is.

In mijn stad komt de dood verkleed als een kinderfeestje. Hij strikt rode ballonnen aan de lantaarnpalen. Hij stapelt teddyberen op het asfalt. Hij bestrooit de straten met snoepgoed, kaarsen en hartjes.

De dood is zacht als pluche, zo vrolijk als Disney. De dood is een hartjesballon met ‘You’re so special’ erop, vastgeknoopt aan een houten telefoonpaal boven een stoep waar het bloed nog tussen de tegels zit.

Absurde altaren, zijn het. Vreemd vrolijke bermmonumenten. ‘Murder shrines,’ heten ze. De teddyberen ‘death bears.

Dat de doden zo op straat worden herinnerd, is niet nieuw. Ik vond krantenartikelen van twintig jaar terug over het fenomeen. Het is ook niet Amerikaans: in Nederland verschenen de laatste decennia eveneens herinneringsplekken op straat. Bermmonumenten, bijvoorbeeld op de plek waar een fietser overleed.

Alleen gaat het hier om moorden.

Steeds meer bermmonumenten

Ik zie ze als ik naar mijn werkplek fiets. Ik zie ze als ik ga lunchen. En ik zie er steeds meer. Een reflectie van de stijgende moordstatistieken.

Deze doden halen nauwelijks het nieuws. Je merkt hun heengaan aan de altaartjes die verschijnen

Roze hartjes, zachte beesten. Deze maand werd er een meisje van negen jaar doodgeschoten in Ferguson.

Rond een eettentje waar ik vaak kom, worden regelmatig mensen vermoord. De motieven zijn niet helder, er is geen drugs- of bendeoorlog gaande, zegt de politie. Het lijkt er op dat mensen elkaar beschieten vanwege akkefietjes die nog geen vuistslag waard zijn.

Je merkt weinig van die schietpartijen. Correctie: ik merk daar weinig van. De dood komt meestal ’s nachts. En in deze stad is de dood kieskeurig: hij houdt het meest van jonge zwarte mannen. Witte mensen interesseren hem minder.

Deze doden halen nauwelijks het nieuws, ze worden geen hashtags. Je merkt hun heengaan aan de altaartjes die verschijnen, die een stukje van de straat opeisen.

Soms is de dood te duur

Het monument voor Deon.

Een straat naast het lunchtentje verscheen een bosje plastic rozen aan een lantaarnpaal. Het was de lantaarnpaal waar de 28-jarige Deon tegenaan was gereden. Hij leefde al niet meer toen hij de paal raakte: gevonden met schotwonden in borstkas, rug, dij, buik, meldt het politiebericht.

Een week later waren de rozen weg. Nu hingen er lege verpakkingen van zijn favoriete sigaartjes. Swisher Sweets. Het plakband liet al los. Soms zie je ook lege drankflesjes. Dan zijn de nabestaanden bij het monument samengekomen.

Een andere keer is het een kruisje van twee takjes, aan elkaar gebonden met een elastiekje. Of slechts een Facebookfoto, uitgeprint op een A4’tje bij de copyshop. De inkt traant al.

En soms vervangen straatmonumentjes de grafsteen. Ik zag op een straathoek eens een jochie van vier bedelen om geld voor de doodskist van zijn doodgeschoten vader — doodgaan is hier voor veel mensen te duur.

Bij het straataltaar van zijn vader staat een jongen geld in te zamelen.

Honderden Michael Browns

Het grootste straataltaar in de regio St. Louis is voor Michael Brown, de tiener wiens dood de rellen in gang zette meer dan een jaar geleden. In de straat waar hij stierf, werd een plaquette geplaatst. Eromheen ligt een kleine zee van knuffels. Het is een bedevaartsoord geworden: er komen letterlijk touringcars heen. Brown is de bekendste martelaar, maar in zijn kielzog stierven honderden mensen op straat.

Het grootste straataltaar in de regio St. Louis is voor Michael Brown.

Ook witte mensen krijgen soms een straataltaartje. Bijvoorbeeld die dakloze die stierf toen zijn tentje in brand vloog. Ik had hem enkele weken eerder nog gesproken. Maar de meeste monumenten zijn voor jonge zwarte mannen.

Een straataltaartje voor de dakloze die stierf toen zijn tentje in brand vloog.

Jonge zwarte mannen sterven niet vaak in bed. Ze sterven op straat. In heel Amerika is vermoord worden doodsoorzaak nummer één voor zwarte mannen onder de 34 jaar.

Aan het eind van het jaar zal 1 op de 1.500 mensen van mijn stad vermoord zijn

Vorig jaar steeg het moordcijfer in St. Louis met 30 procent. Dit jaar is de stijging al 50 procent. Een eenduidige verklaring voor die stijging is er niet, schreef de eerder dit jaar. Aan het eind van het jaar zal 1 op de 1.500 mensen van mijn stad vermoord zijn.

Het zijn statistieken uit een oorlogstijd.

De dood op de stoep

Op een zondag was ik op weg naar Ferguson, een wijk in St. Louis. Onderweg, in een straat waar veel ramen dichtgespijkerd waren, zag ik op de stoep voor een gesloten restaurant wat doodsbeertjes liggen. Naast de beertjes een bord met: ‘We must stop killing each other.’

De deur van het restaurant ging open. Een zwarte vrouw verscheen, de eigenaresse. Ze had de moord zien gebeuren, zei ze. De jongen stond naast zijn auto, in de auto zat een vrouw. Een man reed langs en schoot de jongen dood.

Schijnbaar onaangedaan keek ze weer op haar mobiel. Op zondag is haar restaurant gesloten, maar ze komt toch, om haar restaurant te bewaken. Laatst was de airco gestolen.

Het straataltaartje zou ze liever weg hebben. De dood op je stoep is geen goede reclame. De nabestaanden komen elk weekend en drinken dan alcohol - maar niet uit haar restaurant, dan zou het nog klandizie opleveren. Haar buurman, een straat verder, had ook een altaartje voor de deur van zijn zaak. Hij had het weggehaald. De ruiten van zijn zaak werden ingegooid.

I am tired of this niggah shit,’ zei de eigenaresse.

Natuurlijk is er protest

Ik reed door naar Ferguson, naar een bijeenkomst van activisten in de kelder van een kerk. Het was een jaar na Michael Browns dood.

Het straataltaar voor Michael Brown in St. Louis.

Opnieuw zou er traangas door de stad waaien. Opnieuw werd er geprotesteerd. In Ferguson zag ik ze opnieuw, de bordjes met: ‘We must stop killing each other.’ Ze stonden zij aan zij met de slogans ‘Black Lives Matter.’

Op rechtse zenders hoor je opiniemakers oreren: ‘Waarom maken ze zich zo druk over politiegeweld, als ze elkaar vermoorden?’ Ook in Nederlandse kranten zie je kopieën van dat sentiment. Charles Groenhuijsen, Amerikadeskundige in Hilversum, schreef laatst dat zwarte mensen ook ‘naar zichzelf’ moeten kijken. En: ‘Waarom vermoorden zwarte Amerikanen elkaar dan zo vaak?’ En: ‘Waarom staat geen zwarte leider op die bij elk zwart moordslachtoffer roept: ‘Yes, all black lives matter?’’

Goede vragen! Hij moest eens weten hoeveel er in Amerikaanse steden tegen de moorden wordt geprotesteerd. Hoeveel er wordt gerouwd. Hoe hard scholen, kerken, buurtorganisaties, politieagenten, muzikanten al tijden tegen het geweld ageren. Maar meestal zonder camera’s, want die komen pas als er rellen zijn.

In St. Louis werden de protesten dit jaar zelfs ronduit desperaat - begrijpelijk, want wat heeft het rituele demonstreren tegen ‘violence’ voor zin, als de diepe oorzaken niet worden aangepakt: raciale en economische segregatie?

Op een billboard in St. Louis bivakkeert een man, uit protest tegen de moorden. Ik kwam hem twee maanden geleden tegen. Hij had gezworen dat hij net zo lang op het billboard zou wonen, tot er een week voorbij zou gaan waarin niemand zou worden vermoord. De laatste keer dat ik er langsreed, zat de man er nog steeds.

Ook de doodgravers demonstreren

Enkele weken terug zag ik een stoet lijkwagens door de stad trekken. Daarachter reden tientallen zwarte mannen en vrouwen op motoren. Het was een nepbegrafenis. Een demonstratie georganiseerd door begrafenisondernemers.

Waarom zijn doodgravers tegen de dood? Omdat, zei een jongeman van de begrafenisonderneming, omdat ook wij liever oude mensen begraven dan jonge mensen met gaten in hun lijf. En omdat ook wij familie en vrienden hebben. Hij had zelf vorige week zijn vermoorde neef begraven.

De begrafenisstoet trekt door de arme wijken van de stad. Het was bedoeld als afschrikking, zei de uitdrager: ‘Dit is waar je eindigt, in een lijkwagen.’ Langs de kant van de weg stonden vaders en moeders met kinderen.

Maar waarom?

Waarom vermoorden ‘ze’ elkaar? Het antwoord is niet: omdat zwarte mensen inherent gewelddadig en slecht zijn. Omdat ze het zo leuk vinden om in wijken te wonen waar de kogels rondvliegen, zo leuk om broertjes en nichtjes te verliezen.

Het straataltaar voor Kajieme Powell.

Schietpartijen gaan hier vaak niet om drugs of om bendeoorlogen, er zit geen ‘ratio’ achter, het ‘motief’ is vaak zomaar een ruzie om een liefje, om een tientje, om niets.

Het diepere motief is de stress van leven op een plek zonder uitzicht. ‘Ze’ vermoorden elkaar omdat hun levens toch niet tellen. Omdat ze ‘disconnected zijn,’ zegt de leider van de organisatie die de bordjes uitdeelde met Dat is geen soft sociologengepraat: de politiechef van St. Louis zei dit met zoveel woorden tegen de lokale krant: ‘Het is armoede, gebrek aan banen, gebrek aan opleidingskansen.’

En ja, er zijn te veel wapens - mede doordat de rechtse wapenlobby ervoor heeft gezorgd dat vrijwel iedereen met wapens mag rondlopen.

We moeten stoppen met elkaar dood te maken - ik vind het een mooie tekst. Vooral vanwege dat ‘wij.’ Wij hebben deze samenleving gemaakt, wij hebben een stad gemaakt waar de ene helft in uitzichtloosheid leeft en de andere in weelde.

Wij zijn het die deze mensen vermoorden. Het politiegeweld en de ‘gewone’ moorden hebben dezelfde wortels: een samenleving die scheef is ingericht. Waar de dood kieskeurig is. Waar je in de ene helft van de stad bergmonumentjes van teddyberen ziet verschijnen en in de andere niet.

Het herdenken van de doden op straat, in plaats van op een begraafplaats buiten de stad, is een protest op zich. Of beter gezegd: een hartenkreet. Zie onze rouw, zeggen de felgekleurde ballonnen en knuffels in de groezelige wijken.

Hoe verschillend die straataltaartjes ook zijn, hoe verschillend de schietpartijen, ze vertellen allemaal hetzelfde verhaal: zo fragiel als deze monumentjes zijn, zo fragiel zijn onze levens in onze wijken. Kwetsbaar als heliumballonnen zijn ze. Bam. Bam. Bam. Kapot. Geen marmer voor ons.

Alle foto’s in dit verhaal zijn gemaakt door Arjen van Veelen.