Hoe doe je dat: een serieus debat voeren over inlichtingendiensten?
De parlementaire controle op de Nederlandse inlichtingendiensten is ondermaats, zegt promovendus Constant Hijzen. Kamerleden weten te weinig van het onderwerp af en stellen te weinig echt kritische vragen. ‘Meer dan politiek voor de bühne is het niet.’
Binnenkort gaat het gebeuren: journalist Glenn Greenwald heeft beloofd dat hij op korte termijn (‘very soon’) met onthullingen komt over de activiteiten van de National Security Agency (NSA) in Nederland. Hij heeft al gezegd dat ons land geregeld voorkomt in de tienduizenden documenten die hij van klokkenluider Edward Snowden ontving. ‘Ik heb veel materiaal over Nederland,’ vertelde Greenwald begin oktober aan de Volkskrant. ‘De toon van het debat zal waarschijnlijk wel veranderen zodra de onthullingen er zijn.’
Dat laatste is nog maar zeer de vraag, zegt Constant Hijzen, promovendus aan de Universiteit Leiden. Hijzen doet geschiedkundig onderzoek naar de Nederlandse veiligheids- en inlichtingendiensten. Zijn boodschap: de discussie in Nederland over de diensten volgt altijd hetzelfde patroon. ‘Het debat over de inlichtingendiensten blijft hier vaak hangen,’ zegt Hijzen. ‘In de pers verschijnen zo nu en dan spectaculaire stukjes, waarop Kamerleden ‘dit mag niet’ roepen en daar houdt het meestal op.
Zo zal het waarschijnlijk ook met de onthullingen van Greenwald gaan. Ik zie niet in hoe de sensatie ontstegen gaat worden. De rol van de diensten wordt in de kranten en het parlement altijd in de hoek van spannende machtmachinaties geplaatst, waardoor de functie van de diensten in de samenleving eigenlijk niet meer echt bediscussieerd kan worden. Structurele vragen over waar we die diensten eigenlijk voor hebben, wat zij moeten kunnen en hoe we daar zicht op houden, komen nauwelijks aan de orde.’
Naar aanleiding van de onthullingen van Edward Snowden zijn wel aardig wat Kamervragen gesteld.
‘Ja, maar ik heb van geen enkel Kamerlid gehoord wat hij of zij er nou eigenlijk echt van vindt, behalve dat ‘het’ schandalig is. Niemand ging in op de vraag wat de diensten en de samenwerking met de VS opleveren. Niemand formuleerde een idee over de afweging tussen privacy en veiligheid. Er is in de Kamer geen enkele poging ondernomen om dat nu eens serieus te bespreken. Of het ging anderhalf uur over de vraag of er een non-spionageverdrag met Amerika moet worden gesloten, wat een totaal geen realistisch initiatief is. Meer dan politiek voor de bühne is het niet.’
‘Het probleem is dat het de meeste Kamerleden simpelweg aan kennis ontbreekt om dit soort vragen te stellen.’
Wat zou een Kamerlid dan wel moeten doen?
‘We beginnen nu zo langzamerhand de contouren van de programma’s te zien. Nu is het tijd om een debat aan te zwengelen over waar die programma’s goed voor zijn, wat de prijs ervan is en of we het dat waard vinden. Een debat dat minder met emotie en meer met juridische en technische kennis wordt gevoerd. Wat moeten onze AIVD en MIVD mogen om mee te kunnen met de VS? Hoe zitten die programma’s precies in elkaar? Waarvoor worden ze gebruikt? Hoe waarborgen we ze, technisch en juridisch, tegen misbruik en fouten? Het probleem is alleen dat het de meeste Kamerleden simpelweg aan kennis ontbreekt om dit soort vragen te stellen.’
Wat zijn de risico’s van een gebrekkig politiek debat over de inlichtingendienst?
‘Het gevaar is dat de belangrijkste beslissingen over de diensten achter gesloten deuren worden genomen zonder dat het parlement en de bevolking er invloed op uitoefent. In historisch perspectief is dat ook verschillende malen gebeurd, bijvoorbeeld bij de oprichting van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) in 1949. Toen werd het gesprek over de taken en de bevoegdheden van de dienst volstrekt achter de schermen gevoerd door slechts een paar ambtenaren en politici. Maar de reflex dat de inlichtingendiensten een regeringsaangelegendheid zijn, zit er nog steeds in. De gedachte dat je er met de Tweede Kamer uitgebreid over discussieert heeft hier nooit echt postgevat.’
Maar het is als Kamerlid ook niet makkelijk zo’n debat aan te zwengelen. De regering bestempelt een kritische Kamervraag al snel als staatsgeheim en zegt dat het daar geen antwoord op kan geven.
‘Dat is ook moeilijk. Als je als Kamerlid specifieke vragen stelt over actuele of operationele informatie over de dienst, dan krijg je nul op het rekest. De meeste Kamerleden hebben bovendien soms wel tientallen dossiers waar zij woordvoerder van zijn, dus kunnen ze niet overal expert in zijn. Maar er zijn echt wel andere aspecten die je ter sprake kunt brengen.’
Alle aspecten van de praktijk worden als een noodzakelijk technocratisch kwaad geaccepteerd.
Welke dan bijvoorbeeld?
‘Je zou kunnen beginnen je een mening te vormen over het openbaar materiaal dat gewoon ‘beschikbaar is. Kamerleden zouden best eens een boek over inlichtingenwerk kunnen lezen (zie onderaan het artikel een aantal boekentips, MM). Ook de rapporten van de toezichthouder van de diensten, de CTIVD (Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen-en veiligheidsdiensten, MM), bevatten een schat aan informatie.
Daar kun je heel erg veel van leren, over de afwegingen die de diensten maken, de procedures die ze volgen. Dat zijn echt inkijkjes in de praktijk van de inlichtingendiensten. Als je die rapporten leest kun je bijvoorbeeld nooit meer zeggen dat de AIVD iedereen zomaar aftapt en hoe schandalig dat wel niet is. Nee, dat gaat er echt wel nauwkeurig aan toe.
Die informatie kan Kamerleden helpen om betere en scherpere vragen te stellen. De AIVD heeft bijvoorbeeld verschillende taken, die uiteenlopen van het maken van risicoanalyses, het doen van veiligheidsonderzoeken en het geven van beveiligingsadviezen. De AIVD is in de loop van de tijd een vergaarbak van activiteiten geworden. Moeten al die taken nog wel bij die dienst liggen? Behoort het doen van veiligheidsonderzoeken wel tot de kerntaken van een inlichtingen- en veiligheidsdienst? Zijn de afnemers tevreden met de inlichtingenproducten?
Door meer aspecten van die praktijk te bevragen, kun je een veel duidelijker beeld vormen van wat voor soort dienst je als politiek en samenleving wil. Nu is daar geen duidelijke visie op. Alle aspecten van die praktijk worden als een noodzakelijk technocratisch kwaad geaccepteerd. Dat is niet nodig: bij heel veel aspecten van de inlichtingenpraktijk moet je een politieke en maatschappelijke afweging maken over de wenselijkheid ervan. Maar het simpele feit is dat Kamerleden de rapporten niet lezen en het ook veel makkelijker is om schande te roepen.’
In 2011 verscheen een kritisch rapport van de CTIVD over de MIVD. In dat rapport stond onder andere dat de MIVD zich met regelmaat niet aan de wet hield en de privacywetgeving niet altijd respecteerde. Daar is wel degelijk over gedebatteerd in de Kamer, maar is verder niets mee gebeurd.
‘Dat is ook heel moeilijk, een minister kan heel makkelijk zeggen: we nemen het mee, we gaan ernaar kijken, en vervolgens gebeurt er dan niets meer. Volgens mij kun je als Kamerlid echt wel wat scherper zijn en eisen dat de gedane toezeggingen bij het eerstvolgende debat ook zijn uitgevoerd. ‘Beste minister, u zegt dat u het mee gaat nemen, hoe gaat u dat doen? Heeft u die acties al ondernomen?’ In de jaren tachtig zag je bijvoorbeeld dat PvdA-Kamerlid Stoffelen consequent, elke keer als de BVD ter sprake kwam, vroeg hoe het zat met de toezeggingen van de minister. Hij pakte alle Kamerverslagen erbij en wees hij de minister erop dat hij ze niet nagekomen was. Dat is een zorgvuldige manier om met zo’n vraagstuk om te gaan. Of hij er electoraal mee scoorde weet ik niet, maar hij zag het wel duidelijk als een opdracht voor zichzelf.’
Ongericht aftappen
Het zijn spannende weken voor de Nederlandse inlichtingenwereld. Binnenkort komt de commissie Dessens met haar evaluatierapport van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv). Een belangrijke vraag is of de commissie zal adviseren om de bevoegdheden van de diensten te verruimen. Een van de verwachte voorstellen van de commissie is om de diensten ook in staat te stellen kabelgebonden telefoon-en internetgegevens ‘ongericht’ af te mogen tappen. Nu mogen de diensten dat alleen doen bij niet-kabelgebonden communicatie, zoals satellietverkeer.
Wij hebben dan misschien niet dezelfde krachtige stofzuiger of wiskundige modellen om op die schaal zoveel data te verwerken, maar het principe is hetzelfde
Tegelijkertijd heeft ook de CTIVD een rapport in voorbereiding naar aanleiding van de onthullingen van Edward Snowden. De toezichthouder zal zich buigen over de manier waarop de AIVD en MIVD gegevens verzamelt, of zij zich daarbij aan de wet houden en in hoeverre zij gegevens uitwisselen met buitenlandse diensten. Een uitgelezen moment, vindt Hijzen, voor parlementariërs om het debat over bevoegdheden en de rol van de inlichtingendienst naar een hoger plan te brengen.
‘Ik vermoed dat het rapport van de CTIVD zal uitwijzen dat onze diensten met regelmaat informatie van de NSA krijgen. En er zal ook blijken dat we in Nederland min of meer hetzelfde doen als de NSA. Wij hebben dan misschien niet dezelfde krachtige "stofzuiger" of wiskundige modellen om op die schaal zoveel data te verwerken, maar het principe is hetzelfde. Misschien dat je als Kamerlid met kritische vragen duidelijk kunt krijgen waar de grenzen liggen. De commissie Dessens zal denk ik het advies geven om de bevoegdheden te verruimen en de diensten in staat stellen ook de glasvezelkabels te tappen.
Als je als Kamerlid niet direct meegaat in de hype die dat zal veroorzaken en heldere en kritische vragen stelt, dan kun je misschien wel invloed uitoefenen op de formulering van een eventuele nieuwe wet. Laat het kabinet maar met een goed verhaal komen waarom dit nodig is. In welke opzichten verbetert het de werkpraktijk van AIVD en MIVD en waarom kunnen we daar niet buiten? Wat zijn in grote lijnen de consequenties? Welke waarborgen tegen misbruik zijn er ingebouwd? En het kabinet dan om de oren slaan met citaten uit CTIVD-rapporten en jaarverslagen.
Het parlement is bij uitstek geschikt om waarden als individuele rechtsbescherming en transparantie ter discussie te stellen. Dat is een noodzakelijke tegenhanger van de waarden van politiek en bestuur en van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zelf, die vooral in termen van efficiëntie, effectiviteit en veiligheid zullen denken.’
Zou je als Kamerlid ook kunnen pleiten voor meer openheid van de diensten?
‘Dat kan zeker. Mensen binnen de dienst denken vaak nog altijd dat er een neiging tot geheimhouding moet zijn. Maar je kunt als dienst echt wel wat duidelijker uitleggen wat je doet en waar dat goed voor is. Als je toch al in je jaarverslag beschrijft dat je intensief kijkt naar Syriëgangers, waarom stuur je dan niet af en toe een medewerker van de dienst naar een zaaltje in Utrecht om daarover te praten? Waarom zou je daar zo geheim over doen? Daar komt vanzelf pers op af, en dan ontstaat er een soort discussie-avond over waarom dat goed is. Waarom kijken we naar die lui? Daar kun je echt wel over discussiëren zonder operationele geheimen te delen of de modus operandi weg te geven.
‘Een dienst die niet in gesprek is met de omgeving, tendeert overbodig of overijverig te worden.’
Het is noodzakelijk voor een dienst om over het eigen bestaansrecht te discussiëren. Als dat niet gebeurt, bestaat het gevaar dat zo’n dienst een eigen leven gaat leiden. Bij de voorloper van de AIVD, de BVD, heeft dat ook wel een beetje tot overbodigheid geleid. In 1949 werd afgesproken waar de BVD voor bestond en dat hebben ze heel lang volgehouden. De taakopvatting van de dienst - die in de vroege Koude Oorlog vooral gericht was op de bestrijding van het communisme - is in de loop van de Koude Oorlog wel langzamerhand aangepast, maar nooit fundamenteel ter discussie gesteld.
Voor de dienst was de CPN (Communistische Partij Nederland, MM) in de jaren tachtig nog steeds een object dat de aandacht verdiende en dus ook met behulp van agenten in de gaten gehouden moest worden. Zij zijn rapporten gaan schrijven die niemand echt meer las. De dienst moet de bedreigingen vaststellen, maar wat vinden we nu precies bedreigend? De tijd verandert en op een gegeven moment worden bepaalde dingen gewoon minder belangrijk. Een dienst die daar niet over in gesprek is met de omgeving, tendeert overbodig of overijverig te worden.’
Welke rol zie jij daarbij voor de pers?
‘Als je kijkt naar de dynamiek in de jaren zestig, dan was het altijd journalistiek werk dat de discussie over de diensten opende. Bijna alle onderwerpen kwamen via een artikel op de politieke agenda terecht. Sommige, veelal linkse, kranten zaten heel dicht op bijvoorbeeld de infiltratie van de BVD bij krakers. De Nederlandse pers zou ook nu op regelmatige basis verslag moeten doen van de diensten. Dat kan een serieus publiek gesprek openen. Maar alleen als de pers ook aandacht aan de diensten besteedt zonder dat er een sensationele walm overheen hangt. Ik word wel eens uitgenodigd op de radio en dan moet ik ook altijd uitleggen dat het niet altijd over spannende spionnenwerelden en James Bond gaat. Dan duurt het lang voordat je bij de kern terechtkomt.’
Drie boekentips voor Kamerleden (en andere genteresseerden) over inlichtingendiensten van Constant Hijzen: