Wat de Esten en de Finnen ons kunnen leren over leren
Binnenkort gaat het curriculum in het Nederlandse onderwijs op de schop. Vanzelfsprekend reisden de hiervoor aangewezen onderzoekers ook naar Finland en Estland. Want daar zou zich het onderwijswalhalla bevinden. Ik reisde mee, at heel veel zalm en tekende de lessen die ik opdeed op. Les 1: de Finnen blijven leren.
In navolging van de ‘Godwin,’ de wet die beschrijft dat naarmate een internetdiscussie voortduurt de kans op een vergelijking met de nazi’s navenant toeneemt, introduceerde ik al eens de ‘Godfin:’ de wet die beschrijft dat naarmate een onderwijsdiscussie voortduurt de kans op een vergelijking met Finland stijgt.
Finland wordt wegens goede PISA-scores al jaren als hét onderwijswalhalla gezien. Dat succes in PISA’s internationaal vergelijkende onderzoek is al vaak verklaard.
Het Finse onderwijs zou zich kenmerken door weinig lestijd, weinig toetsen en een hoge mate van vertrouwen. Docenten zouden er hoogopgeleid zijn, goed betaald worden en veel status genieten. En misschien wel het belangrijkste: de Finnen houden regelmatig de inhoud van hun onderwijs tegen het licht. Wat kan er beter? Wat is aan vernieuwing toe?
Ook ons curriculum gaat op de schop
Ook in Nederland gaat het curriculum binnenkort op de schop. In februari werd daarom #onderwijs2032 gelanceerd, een nationale brainstorm over wat de huidige leerlingen moeten kunnen en kennen als zij rond 2032 de arbeidsmarkt betreden.
Van mindfulness tot programmeren, van mediawijsheid tot yoga, geen hobby werd níét omgetoverd tot een potentieel schoolvak.
In 2017 moeten de kerndoelen en eindtermen zijn aangepast
Behalve met brainstormen is Platform Onderwijs2032, bestaande uit zes onderwijsprofessionals, een trendwatcher en de directeur van Siemens, op dit moment bezig met het schrijven van een eerste curriculumadvies.
Daarna wordt in een ‘ontwerpfase’ gekeken hoe deze aanbevelingen geïmplementeerd kunnen worden. In 2017 moeten de kerndoelen en eindtermen, die de inhoud van het Nederlandse onderwijs vormen, zijn aangepast.
Het is voor het eerst dat het Nederlandse curriculum op deze schaal herzien wordt. Terwijl, in Finland gebeurt dat iedere tien jaar.
Momenteel werkt de Finnish Board of Education aan het curriculum dat in 2016 geïmplementeerd moet worden.
Nieuw is de toevoeging van vakoverstijgende vaardigheden als ‘leren leren’ en ‘digitale geletterdheid.’ Ook in Estland is een curriculumvernieuwing ophanden waarbij vakoverstijgende vaardigheden een belangrijkere rol zullen innemen.
Om van Finland en Estland te leren, slaap ik vier dagen in vijfsterrenhotels en prik ik zalm met staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs, Cultuur & Wetenschap, VVD), twee leden van het Platform Onderwijs2032, twee coördinatoren van #onderwijs2032, de persvoorlichter van het ministerie, de directeur van Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) en een collega-docent uit het basisonderwijs.
Om volledige openheid van zaken te geven: alles wordt voor me betaald, maar ik ben - door de beste staatssecretaris van Onderwijs die Nederland ooit heeft gekend!! - niet verplicht over de reis te schrijven. En als ik erover schrijf, mag ik schrijven wat ik wil.
Ook het Finse onderwijs is niet zonder problemen
We zijn niet de eerste delegatie die Finland bezoekt. Leerlingen kijken niet op of om van mannen in pakken die hun lokaal binnentrekken en foto’s maken. De aanvraag voor schoolbezoeken is in Finland zelfs zo groot, dat het ministerie jaarlijks scholen selecteert die bezocht kunnen worden.
Maar terwijl de wereld zo het Finse PISA-succes probeert te verklaren, zijn de Finnen zelf een stuk kritischer. Bij de laatste PISA-rankings uit 2012 verloren ze al de aansluiting bij de wereldtop. En er wordt gevreesd dat het land nog verder zal dalen in de rankings. Het land verkeert namelijk in een economische crisis waardoor er flink bezuinigd moet worden.
Volgens de vakbond is schoolleiders in meerdere gemeenten gevraagd zo veel mogelijk leerlingen in één klas te stoppen om de kosten te drukken. Scholen met minder dan 400 leerlingen zouden moeten fuseren om kostenefficiënt te worden.
En dat zijn er nogal wat: op meer dan de helft van de scholen die bovenbouwonderwijs aanbieden, zitten minder dan 200 leerlingen. Espoo, op Helsinki na de grootste gemeente van het land, heeft bovendien besloten de voorbereidingsweek aan het begin van het nieuwe schooljaar te schrappen. Docenten krijgen nu maar één dag om zich op het nieuwe schooljaar voor te bereiden.
Finse leerlingen zijn ongelukkiger (en krijgen meer toetsen)
Een ander onderwerp van zorg is het motivatieprobleem van de Finse leerlingen. In hetzelfde internationaal vergelijkend onderzoek waarin Finland het al jaren zo goed doet, staan ook de gegevens over het welbevinden van de leerlingen.
En die zijn niet mals. Slechts 66 procent van de Finse leerlingen geeft aan gelukkig te zijn op school. Ter vergelijking: in Nederland ligt dat percentage op 82 procent, in Noorwegen op 87 procent. Slechts 13 procent van de vijftienjarige meisjes in Finland en 8 procent van de jongens geeft aan school ‘erg leuk’ te vinden, percentages die veel lager liggen dan in bijvoorbeeld Nederland (28 procent meisjes, 19 procent jongens) en Noorwegen (31 procent meisjes, 29 procent jongens).
Hoe zijn die cijfers te verklaren? Tijdens een borrel op de ambassade spreek ik Peter Grimbergen, een Nederlander die gymles geeft op een middelbare school.
We hebben nog geen zalmhapje naar binnen kunnen werken, of hij rekent al af met de mythe dat er in Finland weinig getoetst wordt. Zo wordt er op zijn school gewerkt in periodes van zes weken en wordt iedere periode afgesloten met een toetsweek. Dat is in Finland heel gebruikelijk, vertelt hij.
Het belangrijkste moment in de Finse onderwijsloopbaan is aan het eind van de onderbouw van het voortgezet onderwijs, wanneer leerlingen een jaar of vijftien zijn. Dan wordt bepaald of leerlingen naar het beroepsonderwijs moeten of naar de bovenbouw van het voortgezet onderwijs kunnen. Om toegelaten te worden tot die bovenbouw moeten je cijfers goed genoeg zijn; voor de ene school gemiddeld een 7, voor de andere gemiddeld een 9.
Het is precies het moment waarop PISA leerlingen vraagt of zij gelukkig zijn op school en of zij school ‘erg leuk’ vinden.
Finse leraren zijn hoogopgeleid (maar dat kan ook niet anders)
Grimbergen vertelt enthousiast hoe hij nu al probeert de nieuwe curriculumvaardigheden in zijn gymlessen te verwerken. Hij wil meer de nadruk leggen op samenwerken en in de toekomst proberen beter in te spelen op verschillen tussen leerlingen.
Zoals meer docenten die ik deze week spreek, is hij volledig op de hoogte van de aanstaande curriculumvernieuwing. Verder is hij universitair geschoold, zoals al zijn Finse collega’s die voor de klas staan. Het land kent simpelweg geen niet-universitaire lerarenopleidingen. De opleiding is bovendien populair. Slechts 10 procent van alle studenten die zich aanmelden voor de opleiding ‘class teacher,’ vergelijkbaar met onze lagere school, wordt toegelaten tot de opleiding. Van de potentiële vakdocenten kan 10 tot 50 procent worden toegelaten, afhankelijk van het vak. In het beroepsonderwijs worden 3 op de 10 potentiële docenten aangenomen op de lerarenopleiding.
De Finse docent is dus gemiddeld hoger opgeleid dan zijn Nederlandse collega, krijgt relatief meer betaald, hoeft veel minder les te geven en heeft meer vakantiedagen
Die populariteit van de lerarenopleiding lijkt verklaard te kunnen worden door een combinatie van factoren die het lerarenberoep tot een gunstige carrièrekeuze maakt. Niet alleen is de Finse leraar hoogopgeleid, hij verdient ook niet onaardig ten opzichte van zijn medelanders met eenzelfde opleidingsniveau: een basisschooldocent verdient gemiddeld 89 procent van het salaris van een universitair geschoolde, een docent die lesgeeft in de onderbouw van het voortgezet onderwijs98 procent en de leraar in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs verdient meer dan een gemiddelde universitair geschoolde: 110 procent. (Ter vergelijking: in Nederland liggen die percentages op 70, 84 en 84 procent.)
Wat moet hij voor dat geld doen? Niet zoveel. Finland kent 185 tot 195 schooldagen in het jaar en de zomervakantie duurt van begin juni tot half augustus. Een fulltime leraar hoeft per week maar zestien lessen van 45 minuten te geven. Alleen de gymleraar geeft er meer: 24. (Wederom ter vergelijking: in Nederland geeft een fulltimer 25 lessen van 50 minuten.)
De Finse docent is dus gemiddeld hoger opgeleid dan zijn Nederlandse collega, krijgt relatief meer betaald, hoeft veel minder les te geven en heeft meer vakantiedagen.
Finse docenten opereren solistisch
En hij is autonoom. Op de Yhtenäiskoulu Comprehensive School, een school voor 6 tot 18-jarigen die we bezoeken, gebruiken docenten bijvoorbeeld verschillende lesboeken door elkaar. Ze zijn immers vrij in hun methodekeuze. Het is exemplarisch voor de solistische wijze waarop de Finse docent opereert: wie na vijf jaar lerarenopleiding les gaat geven, is vanaf dat moment de professional die niet meer gestoord wordt.
Opvallend is dat we in Nederland juist de tegenovergestelde weg bewandelen. Hier groeit juist de afkeer van dat solisme en richten verbeterprogramma’s op scholen zich vaak op de school als ‘lerende organisatie’, waarbij docenten samen lessen ontwerpen en bij elkaar in de klas moeten kijken. ‘Elke dag samen een beetje beter’ is bijvoorbeeld het motto van Stichting Leerkracht, een organisatie in Nederland die scholen helpt om een ‘professionele cultuur’ op scholen te organiseren en waar dit jaar 350 scholen en opleidingen bij aangesloten zijn.
Esten gebruiken veel ICT (maar of het de PISA-score verbetert?)
Naast de bezuinigingen en het motivatieprobleem, signaleren de Finnen een derde onderwijsprobleem: er is onvrede over de inzet van ICT in het onderwijs.
Estland, het tweede land dat we bezoeken, heeft juist de naam koploper te zijn op dat gebied. De Estse premier, die pas 36 is, heeft besloten dat zijn land een paperless government moet hebben, zo leren we tijdens het diner (zalm met groene asperges) met professionals uit het Estse onderwijsveld. Nu al vindt veel overleg tussen ministers digitaal plaats, zonder bergen geprint papierwerk. Een voordelig bijeffect van dit ‘e-Cabinet’: duurde een vergadering van het kabinet vroeger vier tot vijf uur, nu is er voor overleg nog maar 30 tot 90 minuten nodig.
En het Estse onderwijs digitaliseert mee.
Op het Pelgulinna Gümnaasium dat we op dag vier bezoeken, is een groep zesjarigen bezig met Quiver Vision. Een programma waarmee je 3D-animaties kunt maken van je eigen tekeningen. In een kelder van de school krijgt een groep tienjarigen het vak programmeren, terwijl de 3D-printer in het midden van het lokaal een plastic zalm aan het printen is. In weer een ander lokaal legt een docente van in de vijftig uit hoe de leerlingen hun robot kunnen besturen.
Na de rondleiding vertelt Birgy Lorenz, overheidsaanjager van ICT-ontwikkelingen op school, hoe ze docenten zover kreeg om mee te werken. De delegatieleden van het ministerie en Platform Onderwijs2032 schrijven driftig mee.
Drillen voor PISA
Deze week komt Platform Onderwijs2032 met zijn advies. Daar kunnen rigoureuze voorstellen in staan. Het platform kan zomaar adviseren Engels een verplicht vak te maken op de basisschool, of Frans en Duits uit de kerndoelen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs te halen.
Vast en zeker zal er meer aandacht worden gevraagd voor ICT-vaardigheden. Ook zal er in navolging van Finland en Estland ongetwijfeld in staan dat het onderwijs zich meer op vakoverstijgende vaardigheden moet richten.
Of dat de PISA-scores verbetert? In Finland gelooft men van wel. De redenering is dat inzet op vaardigheden en ICT de motivatieproblemen van leerlingen kan oplossen, waardoor leerlingen meer zullen leren. Op het Estse University Centre for Innovation in Education is men sceptischer; het hoofd van de afdeling Innovatie gelooft juist dat Estland zal dalen in de PISA-rankings. Dit omdat de inzet op vaardigheden ten koste gaat van taal en rekenen, onderdelen waar PISA op toetst.
Maar hoe krijgt Nederland dan net zo’n hoge score als Finland en Estland? Daar valt geen eenduidig antwoord op te geven. Ja, de Finse leraar krijgt een goed salaris en heeft veel status, maar zijn slechtbetaalde en ondergewaardeerde Estse collega behaalt ook prima resultaten. Het Finse schooljaar is kort, maar Nederland kent een duizendurennorm en scoort ook goed op PISA. Estland zet in op digitalisering, maar de Finse docent met zijn krijtbord valt niet door de mand.
En misschien zien we succesfactoren over het hoofd. Zoals het hoofd van het University Centre for Innovation in Education ons – onder het genot van een zalmsnack - toevertrouwde: ‘Onze docenten zijn over het algemeen vrouwen van in de 50, opgegroeid en geschoold in het Sovjetsysteem. Ze zijn goed in het drillen van leerlingen in taal en rekenen. Dat is het geheim van ons PISA-succes.’
Zal de Sovjetdocent een plek krijgen in ons nieuwe curriculum?