Waarom moet oud boerenland toch wijken voor nieuwe natuur?

Tomas Vanheste
Correspondent Europa tussen macht en verbeelding
Een vogelverschrikker houdt de wacht in de Hedwigepolder. Foto: Rob Huibers / Hollandse Hoogte

In een boos en aangrijpend boek treurt onderzoeksjournalist Chris de Stoop over het verdwijnen van het boerenland van zijn jeugd. Maar zijn ‘de groenen’ waar hij zijn pijlen op richt wel de juiste vijand?

Een kale moddervlakte. Een grauw maanlandschap. Op de tekentafel ontworpen, met bulldozers aangelegd. Zo typeert onderzoeksjournalist Chris de Stoop in zijn net verschenen Dit is mijn hof de ‘nieuwe natuur’ vlak bij de boerderij waar hij opgroeide.

Als kleine jongen kon hij vanaf een middeleeuwse dijk uren zitten turen naar de ‘vette akkers’ rond een hoeve uit 1853. ‘Zo vruchtbaar leek die polder, zo wezenlijk, en zo voor altijd. Wat mij fascineerde was die kruisbestuiving van cultuur en natuur. Waarin alles verbonden was. Die vol verhalen zat. Vol mythische geladenheid,’ schrijft hij poëtisch.

En nu? Nu zijn het boerenland, de historische hoeve en honderden bomen opgeofferd voor ‘Intergetijdengebied Hedwige-Prosperpolder.’

De Hedwigepolder, het is het horrorverhaal van het Europese natuurbeleid. Zelden riepen de gevolgen van de Europese regels zoveel onbegrip en protest op.

Dat zit zo. In 2005 spraken Nederland en België in de af de Westerschelde te verdiepen. Dit om de doorvaart van grotere schepen mogelijk te maken. Het zou het Europees beschermde Natura 2000-gebied ernstig aantasten. Daarom moest er natuurcompensatie komen: 1.100 hectare in België, 600 hectare in Nederland, onder andere in de Hedwigepolder.

De Zeeuwen waren woedend. Ook oud-premier Jan Peter Balkenende, een Zeeuw, vond het waanzin boerenland aan het water terug te geven. Jarenlang de Nederlandse regering onder de afspraken uit te komen door alternatieve plannen voor het natuurherstel te bedenken. Maar de Europese Commissie wees die telkens af. Tot de huidige regering de strijd opgaf. In 2019 moet de Hedwigepolder getijdenatuur zijn.

Tot groot verdriet van De Stoop (en heel veel anderen) is het aan de Belgische kant al zover. Hij vraagt zich af waarom boeren moeten worden verdreven, historische hoeves verwoest, bomen gekapt en land verzopen in een gebied waar al zoveel water is, waarom het van de geschiedenis doortrokken boerenland moet wijken voor nieuwe natuur die eruit ziet als een bouwwerf.

Deze natuur is, duidt De Stoop, ‘niet voor gewone mensen, maar voor connaisseurs die de natuur registreren als een optelsom van soorten en aantallen. Als een puntenkaart waarop ze de score bijhouden.’

Ontpoldering van de Hedwigepolder. Foto: Buiten-Beeld / Hollandse Hoogte

De boeren moeten weg (en de ‘groenen’ hebben het gedaan)

Die boekhoudersnatuur ziet de schrijver niet alleen in de beruchte Hedwigepolder, maar ook in het omringende gebied oprukken. Zo vertelt hij het schrijnende verhaal van het gehucht Ouden Doel. Daar trokken mensen naartoe die eerder werden verjaagd uit het dorp Doel. Dat moest wijken voor de uitbreiding van de Antwerpse haven. Ouden Doel zou altijd blijven, werd hun verzekerd. Maar nu moet het plaatsmaken voor grenspark Groot Saeftinghe, ‘de grootste brakwaterwildernis van Europa.’

Dat park gaat misschien ook ‘Het Hof,’ de boerderij waar De Stoop opgroeide, opslokken. Die ligt enkele kilometers ten zuiden van de Hedwigepolder, in de Zaligempolder. ‘De hele Zaligem wordt natuur,’ voorspelt De Stoops oude biologieleraar.

‘Het boeren is bijna afgelopen,’ hoort De Stoop zijn broer keer op keer met een mengsel van schrik en wrok zeggen. Hij heeft de ouderlijke boerderij overgenomen. ‘Ze willen ons weg,’ voelt hij.

Haast terloops vertelt De Stoop dat zijn broer ‘eruit stapte’. Het is het grote drama dat op de achtergrond van zijn boek speelt. Nergens verbindt hij de dood van zijn broer aan de verjaging van de boeren van hun grond. Maar dat vrees voor de toekomst meespeelde, laat zich raden.

Hoe aangrijpend het boek ook is, je krijgt wel de indruk dat de persoonlijke betrokkenheid zijn blik enigszins vertroebelt

Het maakt de woede van De Stoop maar al te begrijpelijk. In wat misschien wel het meest persoonlijke boek is uit van de vooraanstaande onderzoeksjournalist, lopen de ondergang van zijn geboortestreek, de dood van zijn broer en de aftakeling van zijn moeder samen. Maar hoe aangrijpend zijn boek ook is, je krijgt wel de indruk dat de persoonlijke betrokkenheid zijn blik enigszins vertroebelt.

Zijn wrevel richt zich vooral op ‘de groenen.’ Ooit streden de boeren en de natuurliefhebbers samen tegen de uitbreiding van de Antwerpse haven. Maar in de ogen van De Stoop hebben de groenen hun ziel aan de duivel verkocht. In ruil voor natuurcompensatie staakten ze hun verzet. Gevolg? De boeren zijn tweemaal het haasje.

In het natuurgebied in België dat grenst aan de Hedwigepolder in Nederland. Foto: Rob Huibers

De Stoops zondebok is de Antwerpse biologieprofessor die jarenlang in het bestuur van de haven zat en een fel pleitbezorger is van het onder water zetten van de Hedwigepolder. De Stoop doet alles om hem in een ongunstig daglicht te stellen. De man spreekt ‘snel en gejaagd alsof de duivel hem op de hielen zit,’ heeft ‘een zenuwlachje.’ Moet, vraagt hij zich retorisch af ‘een onafhankelijke professor zich niet tegenover de industrie verhouden zoals een hond tegenover een lantaarnpaal?’ Met graagte citeert hij de Nijmeegse milieufilosoof Glenn Deliège die afgeeft op de nieuwe natuur zoals Meire die voorstaat. ‘Zo’n natuurgebied is op maat van de consumptiemaatschappij. Een inwisselbare container met planten en dieren. Die altijd weer afgebroken en verplaatst kan worden, als de haven dat wil.’

De andere kant van het verhaal

Wat De Stoop vergeet, is de andere kant van het verhaal. Die is nota bene in zijn eigen boek te vinden, maar hij snelt eraan voorbij. Die andere kant is dat het romantische boerenland van zijn jeugd al lang teloor is gegaan.

Het staat er prachtig, in een passage over zijn eigen oude biologieleraar. ‘Altijd heeft hij het voor de kleine boeren opgenomen, maar de bio-industrie heeft gewonnen. Door de overvloedige mest ging het water schuimen als gerstebier en kleurden de kreken groen als erwtensoep. En door de verlaging van het grondwater werd de vegetatie te ruig en droogden de moerassen in de zomer uit. Ja, hij heeft de roerdomp nog zien broeden, maar die is hier al lang uitgestorven.’

De bespotte Meire zegt hetzelfde, gevraagd of het niet erg is dat de landbouw opgeofferd wordt voor nieuwe natuur: ‘Geef toe, we hebben het hier over overbemeste maïsvelden en platte patattenakkers, met doodgespoten grachten ertussen.’

Maar dit thema - de industrialisatie van de landbouw en wat dit heeft betekend voor de natuur en de biodiversiteit - werkt De Stoop nauwelijks uit. Hij vergeet dat het werkelijk zo is dat het met de natuur in de lage landen En vooral: dat de landbouw daar een dominante oorzaak van is.

Evenmin denkt hij na over wat daar het beste antwoord op is. Misschien het bedrijven van zeer intensieve landbouw op beperkt grondgebied en het concentreren van mensen in megasteden om zo ruimte te scheppen voor natuur elders. Of juist het omgekeerde: een verweving van boer, burger en natuur in een landschap met kleinschaligere, minder intensieve, natuurvriendelijkere landbouw.

De Hedwigepolder met uitzicht op het Belgische gedeelte van het natuurgebied. Foto: Rob Huibers / Hollandse Hoogte

Zeker, De Stoop heeft gelijk dat het paradoxaal is om met bulldozers nieuwe natuur te scheppen. Maar in deze tijd is alle natuur mensennatuur. En als de bulldozers een keer vertrokken zijn, kan er in rap tempo rijke, nieuwe natuur ontstaan. Die nieuwe natuur is vaak een vluchthaven voor soorten en habitats die dreigen te verdwijnen. En het mag overkomen als ‘boekhoudersnatuur,’ als je de waarde van een gebied afmeet aan het aantal exemplaren van soorten die op een lijstje staan, in tijden van dramatisch gedaalde biodiversiteit ontkom je niet aan een dergelijke boekhouding.

Dat alles neemt niet weg dat De Stoop een indrukwekkend boek heeft geschreven over het sociale drama van boeren die in het nauw komen. Terecht verwijst hij naar de Britse pleitbezorger van het scheppen van nieuwe wildernis George Monbiot. Die stelt drie eisen: ‘Het moet zo veel mogelijk samengaan met het behoud van het traditionele platteland, het mag om sociale redenen alleen met de instemming van de mensen, en het mag om morele redenen niet op de vruchtbaarste gronden.’

Dit is mijn hof laat op indringende wijze zien hoe groot het menselijke leed is als aan deze basale voorwaarden niet is voldaan.