Disparu: een man van vierendertig. Hij droeg een grijze joggingbroek toen hij voor het laatst werd gezien. Hij hangt hier al vanaf september, uitgeprint in zwart en wit. Zijn gezicht, gegeseld door regen en wind, begint uit te lopen. Wang vervaagd, een zwarte druppel die vanuit zijn wenkbrauw in zijn oog loopt.

Hij hangt op een bushokje in een Vlaams sluimerdorp waar we wandelen, lachen, peinzen. Onze handen zo koud dat het zeer doet om ze in onze zak te steken.

Disparu verdween volgens het affiche hoogstwaarschijnlijk in de heuvels achter het dorp.

Het dorp. Twee kromme straten, van elkaar gescheiden door een bruine rivier met schuimkoppen. Een halveliterblik in een vensterbank. Een verloren kinderwant, aan het deksel van een vuilnisbak geknoopt. Een dorpsmuseum dat gesloten is, alle maanden van het jaar behalve juli. Een kanoloods zonder kano’s. Een spartelende kerstman op batterijen aan een dakgoot, zijn nek verstrikt in zijn eigen touwladder, zijn zwarte laarsjes die sporen beginnen te trekken in het zandsteen van de gevel.

De klippen rondom de huizen zijn scherp, het bos dat erop en erlangs groeit zwart. Dennen verschuilen zich in de mist die ze in hun toppen gegijzeld houden. Ik stel me voor hoe de heuvels op een chagrijnige dag iets dichter naar elkaar toe gaan leunen om het dorp in z’n geheel te verzwelgen.

‘Een rochel op het wiel van de kinderwagen, die ze met een voet voor zich uit duwt omdat haar handen roken en bellen’

Achter me schraapt een vrouw haar keel, eerst gedempt, dan met kracht. Dan een rochel op het wiel van de kinderwagen, die ze met een voet voor zich uit duwt omdat haar handen roken en bellen.

Er zijn in het dorp vijf dingen open vandaag: een kraampje met crêpes Nutella, een hotel dat volgens zichzelf de mooiste uitzichten van toutes les Ardennes heeft, een souvenirwinkel die gasmaskers en zakmessen verkoopt, een sigarettenwinkel, en een snackbar.

Ik ga naar binnen bij die laatste. De friterie zit in het huis van de eigenaar, in de bijkeuken aan de achterkant is een toilet dat ik mag gebruiken. Ik stap over een stapel gevouwen was, struikel half over een stuk speelgoed, ontdooi mijn handen met koud water van het toiletfonteintje.

Als ik terugloop naar de tafel kom ik langs de vitrine met snacks, keurig gescheiden door rijtjes nepsla, gemaakt van opgefrommeld groen plastic. Ik schraap per ongeluk langs de bundel kalenders van een Chinees restaurant die aan de muur hangt, de recentste uit 2009. Naast de kalenders hangen oude schilderijen, familieportretten, en reclame voor een ballonnenclown die expliciet niet voor kinderen is in te huren omdat hij piemels blaast. In het raam weer die zwart-witte affiche: Disparu.

Aan de tafel naast ons zitten de enige andere gasten. Een vrouw van een jaar of zestig in een bodywarmer, wandelschoenen aan. Op haar schoot een jochie dat haar oma noemt. Ze aait het haar van de jongen, dan eens met links, dan eens met rechts, maar reageert nauwelijks op zijn gebrabbel en houdt haar ogen strak op het raam aan de straat gericht. Na een tijd, de friet is op, zie ik waar de vrouw op zat te wachten.

Een oude man in een bruine jas, gesloten paraplu boven zijn hoofd tegen de regen, tikt tegen de ruit. Hij lacht, zwaait, zij zwaait, lacht. De man loopt snel door, de vrouw mompelt ‘bonjour’ in de kraag van haar bodywarmer. De eigenaar van de friterie kijkt haar aan, trekt een wenkbrauw op, grijnst. Oma probeert een glimlach te onderdrukken en mompelt nog een keer: ‘bonjour’.

Ik sta mijn jas aan te trekken, tegen het raam aan, want veel meer ruimte is er niet, als de man die net langsliep nog een keer op de ruit tikt. Hij gebaart dat ik aan de kant moet gaan, zodat hij de oma kan zien. Die schrikt op en zet haar kleinzoon op de stoel naast haar, klaar om op te staan. De man gebaart dat ze kan blijven zitten, wijst naar het Disparu-affiche op het raam en tilt zijn kin kort op.

De oma perst haar lippen op elkaar en schudt haar hoofd, de man steekt zijn hand op en loopt weer weg. De kleinzoon kijkt op naar zijn oma, prikt met een vingertje in haar borst en vraagt lachend: ‘bonjour?’.

Meer ontmoetingen:

Iemand die ik niet ken: Toeval Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week met de bewoonster van mijn nieuwe huis. Die meer op me lijkt dan ik kan geloven. ‘Oma had dit nooit geloofd.’ Lees hier deze ontmoeting Iemand die ik niet ken: Mama Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week een intiem telefoongesprek met Mama, dat ik onbedoeld hoorde in de trein. ‘Chemo helpt niet.’ Lees hier deze ontmoeting