Drie manieren waarop mobiele telefoons bijdragen aan betere data
Data uit ontwikkelingslanden zijn vaak van slechte kwaliteit. Ik ging op zoek naar nieuwe technologieën om betere data te verzamelen. In deel twee van de serie: drie manieren waarop mobiele telefoons een verschil kunnen maken.
Het is het cliché van een tropisch eiland: Vanuatu. Op deze Rorschachvlek rechtsboven Australië is de oceaan blauw, het strand wit en je dak van riet. Nog iets: dit eiland is datavrij. Er is nauwelijks informatie te vinden over de inwoners of de voorzieningen van Vanuatu.
Datavrij klinkt misschien zo romantisch als de Vanuatuaanse zonsondergang, maar dat valt tegen. Goede data zijn essentieel voor het verbeteren van de levensomstandigheden. En dat is nodig: de bevolking is arm en het eiland is kwetsbaar voor natuurrampen.
En Vanuatu zag de ontwikkelingshulp in tien jaar al met 60 procent groeien. De begroting bestaat nu voor 10 procent uit hulpgelden. Hoe weet je of al dat geld op de juiste plaats terechtkomt? Daar heb je data voor nodig. Want voor je het weet, is het geld verkeerd uitgegeven of in de zakken van corrupte ambtenaren verdwenen.
Daarom zit Graham Rovea op 4 juni 2014 in een zaaltje van La Melanesian Hotel in Port Vila, de hoofdstad van Vanuatu. Hij werkt voor de Vanuatuaanse overheid en leert met 24 anderen hoe hij data kan verzamelen. Niet met pen en papier, maar met een apparaat dat hij nog nooit eerder heeft gebruikt: een smartphone.
Technologie voor betere data
Vanuatu is niet de enige plek waar goede data ontbreken. Over veel ontwikkelingslanden weten we weinig tot niets. En dat bemoeilijkt ontwikkelingshulp.
In een serie artikelen ga ik op zoek naar nieuwe technologieën om die data te verkrijgen en te verbeteren. Natuurlijk is technologie niet zaligmakend: met een hippe app is corruptie, armoede of uitbuiting nog niet opgelost. Toch kan technologie een verschil maken, zoals ik liet zien in het eerste artikel van deze serie.
Deze week: drie manieren waarop mobiele telefoons kunnen bijdragen aan betere data.
1. Mobiele telefoons vervangen papier
Vaak gaat data verzamelen zo. Iemand wordt op pad gestuurd met een grote stapel vragenlijsten. Aan de hand van gesprekken of observaties vult hij de lijsten in. Met een zware rugzak komt hij terug op kantoor, waar de lijsten worden gedigitaliseerd.
Maar tussen balpen en bureau kan veel misgaan. Tas gejat. Inkt uitgelopen. Papieren weggewaaid. En zijn die hanenpoten – eenmaal op kantoor - nog wel te ontcijferen?
Het systeem is al voor van alles gebruikt. Van schildpadden tellen in Indonesië tot patiënttevredenheid meten in Oeganda
Hier bieden mobiele telefoons een uitweg: ze kunnen papieren vragenlijsten vervangen. Akvo is een van de organisaties die hier technologie voor ontwikkelt. Met hun softwarepakket FLOW kun je op een smartphone vragen en antwoorden intikken. Het werkt ook als je geen internet- of telefoonontvangst hebt. Als je weer bereik hebt, wordt de informatie meteen geüpload. Je kunt trouwens veel meer invoeren dan meerkeuze-antwoorden: gps-locatie, foto’s en ‘geoshapes.’
Het systeem is al voor van alles gebruikt. Van schildpadden tellen in Indonesië tot patiënttevredenheid meten in Oeganda.
En op Vanuatu kon Graham Rovea er waterpunten mee in kaart brengen. Bij elke waterput of regenton registreerde hij de gps-locatie. Ook tikte hij de toestand van het watersysteem in: goed, matig of slecht. Met de rest van de trainingsgroep bracht hij binnen een maand 1.650 waterpunten in kaart.
Hoe belangrijk zulke kennis en vaardigheden zijn, bleek op 13 maart 2015. Toen bereikte cycloon Pam Vanuatu. Het zou een van de ergste natuurrampen in de Vanuatuaanse geschiedenis worden. Het zuidelijk halfrond had zelden zo’n erge storm meegemaakt.
Met de gegevens over de waterpunten konden nu herstelwerkzaamheden worden gepland. Soortgelijke ‘schade-inventarisaties’ met pen en papier duren soms wel jaren.
2. Met mobiele telefoons kun je mensen direct bereiken
Maar ergens blijft het omslachtig, ook als het met een mobiel gebeurt: er is nog altijd een Graham Novea nodig om de vragen te stellen. Die kan maar een beperkt aantal mensen op een dag spreken. Bovendien kan de vragensteller grote invloed hebben op de antwoorden. Zo bleek bij een onderzoek in de Dominicaanse Republiek dat respondenten minder vaak liegen tegen iemand die uit dezelfde stad komt.
Maar mensen die een mobiele telefoon hebben, kun je ook direct bereiken. En die groep wordt steeds groter: tien jaar geleden waren er nog maar 23 abonnementen per 100 inwoners in ontwikkelingslanden, nu zijn dat er al 92.
Daar maakt een bedrijf als TTC – met het hoofdkantoor in Amsterdam - gebruik van. Zij sturen sms’jes om informatie te geven en data te verzamelen. In Tanzania bijvoorbeeld, waar 750.000 zwangere vrouwen gratis tips krijgen voor een gezonde zwangerschap. Tegelijkertijd worden er vragen gesteld als: hoe lang ben je al zwanger? De vrouwen kunnen antwoorden door terug te sms’en.
Nadeel: omdat je de respondenten niet ziet, kunnen er fouten in de data sluipen. Terwijl de dienst voor zwangere vrouwen was bedoeld, bleek in het eerste jaar 45 procent van de gebruikers man te zijn. Die wilden ook graag meer informatie over de zwangerschap van hun vrouw.
Een ander probleem: je onderzoekt alleen mensen met mobiele telefoons. Dat zijn bijvoorbeeld vaker mannen dan vrouwen. Daar komt nog bij dat niet iedereen reageert op een sms. Je selecteert dus een specifieke groep mensen die niet per se representatief is voor de groep die je wilt onderzoeken. Dan ben je soms alsnog gedwongen om met een vragenlijst bij mensen langs de deur te gaan.
De non-gouvernementele organisatie Twaweza pakt dit probleem anders aan. In het dataverzamelingsproject ‘Sauti za Wananchi’ krijgt een geselecteerde groep Tanzanianen gratis een mobiele telefoon. Ook ontvangen ze opladers die werken op zonne-energie, omdat er vaak geen elektriciteit is. De deelnemers worden vervolgens elke maand opgebeld met een set vragen, bijvoorbeeld over onderwijs of elektriciteitsstoringen. Op die manier worden dezelfde mensen voor een langere periode gevolgd en geven de data een goed beeld van de ontwikkeling van hun situatie.
3. Je hoeft geen professional meer te zijn om data te verzamelen
Nog een stap verder: mensen vragen zélf data te verzamelen met hun telefoon. Dat doet Premise, een appstart-up uit San Francisco. Smartphonebezitters met een Premise-app worden betaald als ze bepaalde informatie doorsturen.
In Venezuela werd gekeken hoe lang de rijen waren voor supermarkten om een idee te krijgen van voedseltekorten
Zo wilde een bedrijf weten hoeveel huizen in een stad in Oost-Afrika een elektriciteitsverbinding hadden. Mensen uit het Premisenetwerk gingen op pad met hun smartphones om informatie te verzamelen. Per huis beantwoordden ze een rits vragen. Is er een verbinding? Wat is het materiaal van de muren? Hoe ver is het dichtstbijzijnde commerciële centrum? Ook maakten ze telkens een foto van het huis. Zo kun je achteraf de data dubbelchecken, maar heb je ook bewijs dat de dataverzamelaar niet zomaar een huis heeft verzonnen.
En zo zijn er nog meer voorbeelden. In Nigeria en Ghana werden data verzameld over de graanprijs om de inflatie te berekenen, in Venezuela werd gekeken hoe lang de rijen waren voor supermarkten om een idee te krijgen van voedseltekorten, en op de Filipijnen werd gecontroleerd of er wel accijnzen werden geheven op sigaretten en alcohol.
Het belang van delen
Al met al bieden mobiele telefoons de mogelijkheid om sneller en gemakkelijker data te verzamelen. Maar dan ben je er nog niet. Een probleem is dat for-profit-bedrijven als Premise hun data niet altijd openbaar maken. Of, in de woorden van Morten Jerven, ze hebben de ‘tandenborstelbenadering:’ wij delen niet. Zo kan het gebeuren dat een grote bank data heeft over – zeg – Zambia, terwijl de Zambiaanse regering hier geen beschikking over heeft. Als data niet openbaar zijn, is de kans ook kleiner dat ze de situatie van de ‘gewone’ Zambiaan verbeteren. En dat terwijl die Zambiaan vaak geen toestemming heeft gegeven dat zijn data worden verzameld. Zo wordt er lekker aan zijn data verdiend, terwijl hij er zelf niks aan heeft.
Gelukkig wordt deze nieuwe manier van dataverzameling ook steeds meer in de ontwikkelingssector toegepast. Daar worden data vaak wel openbaar gemaakt. Zo heeft de Wereldbank - misschien wel de belangrijkste bron voor ontwikkelingsdata - een opendatabeleid. Afgezien van een paar uitzonderingen, zijn alle data voor iedereen toegankelijk. Dat is mooi, want zonder open data kun je net zo goed in een datavrij land leven.