Hoewel het niet op de route lag, wilde ik absoluut langs Parijs. De reden voor die omweg: het Niet dat de namen van de tentoongestelde kunstenaars me iets zeiden, maar ik wist dat het bijzonder zou zijn.

Midden in het museum was een rivier gebouwd. In kleine groepjes kon je plaatsnemen in een bootje, dat je met een stok moest voortbewegen over het donkere water. Eenmaal aan de overkant kon je een gigantische berg schuimrubberen blokken beklimmen en een plekje zoeken om liggend op je rug een projectie op het plafond te bekijken.

In de gigantische kelders – het museum beslaat zo’n 22.000 vierkante meter – trof ik een bijzonder vreemde tentoonstelling van de jonge Chinese kunstenaar aan. In duizelingwekkende video’s en bizarre installaties stelde hij een soort nieuwe religie voor, barstensvol verwijzingen naar popcultuur en badend in paars licht.

De tentoonstelling ‘Acquaalta’ van de kunstenaar Céleste Boursier-Mougenot in Palais de Tokyo. Foto: Laurent Lecat

Toch nog best tam vergeleken met de volgende zaal, waar de nog jongere Thaise een tentoonstelling had gemaakt. Discolampen beschenen tientallen bizar uitgedoste etalagepoppen, uit de mist van een rookmachine doken nepplanten op, er was een fonteintje met een boeddhabeeld en een olifantenslurf die een schilderij maakte. Verderop leidde een lange gang naar een ruimte waar je op zitzakken naar een video kon kijken: een beschouwing van de sociale en politieke werkelijkheid in Bangkok en tegelijkertijd een onderzoek naar de betekenis van het kunstenaarschap in hedendaags Thailand. Maar dan in de vorm van een gelikte hiphopvideo.

Of ik het allemaal begreep, deze kunst? Natuurlijk niet. Maar het was spannend, intrigerend, onvoorspelbaar en bovenal extreem eigentijds. In het Palais de Tokyo heb ik, in tegenstelling tot de meeste andere plekken voor hedendaagse kunst, altijd het idee dat ik echt word geconfronteerd met kunst van nu.

De tentoonstelling ‘Painting with history in a room filled with people with funny names 3’ van de Thaise kunstenaar Korakrit Arunanondcha in het kunstcentrum Palais de Toyko. Foto: Aurélien Mole

Een plek voor nieuwe kunst

Toen ik tien jaar geleden voor het eerst nieuwsgierig Palais de Tokyo binnenliep, herkende ik het niet direct als museum. Het publiek bestond niet uit pensionado’s en er was nergens een witte muur te bekennen. Het was een levendige, sociale ontmoetingsplek die eerder deed denken aan een nachtclub dan aan de plaatsen waar je normaal gesproken kunst tegenkomt.

Het spectaculaire interieur van Palais de Tokyo. Foto: Florent Michel

Toch is het spectaculaire gebouw wel ooit bedoeld als klassiek museum, voor de namelijk, waarna het Musée National d’Art Moderne er zijn deuren opende. Ondertussen was het wereldwijde zwaartepunt van de eigentijdse kunst na de oorlog van Parijs naar New York verschoven. Het museum beleefde een aantal slaperige jaren en in 1977 verhuisde de collectie moderne kunst naar het nieuwe Het imposante maar onhandige paleis kwam grotendeels leeg te staan.

Tot de jaren negentig, toen een grootschalige renovatie werd gestart, om de werkzaamheden na twee jaar weer te staken. Een gestript, rauw interieur bleef achter, wachtend op een nieuwe invulling.

Hoe Palais de Tokyo een succes werd

En die kwam er. In 2002 opende de Site de Création Contemporaine zijn deuren in het Palais de Tokyo, onder leiding van de eigenzinnige jonge curatoren Nicolas Bourriaud en Jérôme Sans. Dat eigenzinnige bleek uit hun aanpak: het moest een anti-museale plek worden, met veel aandacht voor jonge kunstenaars; uit Frankrijk maar ook uit Azië en Afrika. Het karakteristieke onafgewerkte interieur bleef behouden: niet alleen vanwege budgettaire overwegingen, maar ook vanuit de visie dat perfect afgewerkte, strakke witte muren alleen maar voor afstand tussen de bezoekers en de kunst zorgen. De twee wilden een informele plek waar het leven met de kunst van nu kon mengen. En mocht een kunstenaar toch witte muren nodig hebben, dan werden die gewoon neergezet.

Bourriaud en Sans wilden bovendien anti-institutioneel werken: flexibel en dynamisch, zo min mogelijk binnen de afgebakende kaders van traditionele kunstinstellingen met hun logge bureaucratie. Zo konden ze razendsnel op de actualiteit inspelen. Het programma werd gedicteerd door de projecten van de kunstenaars; niet andersom. Jarenlang wapperde er een piratenvlag op het dak.

De tentoonstelling ‘Flamme éternelle’ van Thomas Hirschhorn in Palais de Tokyo. Foto: André Morin
Voor sommige kunstenaars, pas afgestudeerd, was het Palais de Tokyo hun eerste atelier

Aanvankelijk kregen ze felle kritiek: de nachtclubsfeer zou ten koste gaan van een degelijke beleving van de kunst. Maar het nieuwe Palais de Tokyo was precies wat de ingedutte Franse kunstwereld nodig had en werd al snel een groot succes.

Hoe dat kwam?

Het Palais de Tokyo heeft geen eigen collectie en is dus geen museum. Het is meer een laboratorium, een experimenteerplek met allure. Voor sommige kunstenaars, pas afgestudeerd, was het Palais de Tokyo hun eerste atelier. Ze werden uitgenodigd om er te werken aan tentoonstellingen, waar bezoekers vaak al welkom waren voordat alles af was. Bourriaud en Sans daagden, evenals hun opvolgers, kunstenaars uit om de gangbare manieren van denken over tentoonstellingen te doorbreken.

De radicale strategie resulteerde in fantastische shows. Zo vond er een tentoonstelling plaats die slechts 24 uur duurde en een ode aan Foucault was, inclusief lezingen, een bar en een documentatiecentrum. Een andere kunstenaar besloot zijn tentoonstelling iedere dag pas bij zonsondergang te openen. Een tijdlang stond er een kunstwerk op het dak dat functioneerde als hotelkamer. Er werden installaties gemaakt in de vorm van woonkamers waar politieke debatten werden gevoerd; er was kunst waar je met een glijbaan vanaf kon roetsjen; een tentoonstelling waar bezoekers op autobanden konden zitten om zich aan kampvuurtjes te warmen. Weinig lijkt onmogelijk in dit instituut, waar kunstenaars regelmatig carte blanche krijgen.

Onderdeel van de groepstentoonstelling ‘Inside’ in Palais de Tokyo. Foto: André Morin

Een ultieme kunstspeeltuin

Een waar paradijs voor een select groepje kunstenaars dus. Maar hoe zit het met het publiek? Jonge, experimentele kunst is lang niet altijd aantrekkelijk om naar te kijken. Veel instellingen voor eigentijdse kunst bevinden zich dan ook voortdurend in een spagaat tussen vooruitstrevend zijn en het publiek geven wat het wil. Daardoor lukt het vaak allebei nét niet.

Onderdeel van de groepstentoonstelling ‘Inside’ in Palais de Tokyo. Foto: André Morin

Maar het Palais de Tokyo laat zien dat die twee prima samen kunnen gaan. Juist doordat risico’s worden genomen, weet het een groot publiek aan zich te binden. Het is immers altijd een verrassing. En er wordt geluisterd naar de behoefte van de bezoekers: zo is het zodat je na je werk langs kunt komen, of er je vrienden kunt ontmoeten voor het uitgaan. De kunst spreekt vaak aan vanwege een hoog spektakelgehalte, maar is dankzij de inhoudelijk sterke programmering geen lege huls.

De keren dat ik het Palais de Tokyo bezocht, maakte de kunst grote indruk. Zo kon ik een keer via een tunnel in een berg van 3 ton puin klimmen. De installatie die bierflesjes met de snelheid van een kogel afvuurde tegen een muur, waar ze met een keiharde knal in groene splinters uiteenspatten, staat me nog levendig bij. Een andere keer lichtte er in het donker een enorme installatie op van plastic buizen waar mieren doorheen liepen.

En vorig jaar bezocht ik er Inside, de sterkste tentoonstelling die ik er tot nog toe zag. Het begon met een soort tunnelstelsel van plasticfolie dat meters boven de grond zweefde tussen de betonnen pilaren, alsof het door een gigantisch insect was gemaakt. Je kon erdoorheen klauteren, wat een bizarre ervaring was. Daarna moest je je weg vervolgen door een parcours van ruimtevullende installaties. De opzet van de tentoonstelling had een dwingend karakter: je kon maar één kant op, door het gigantische labyrint van betonnen zuilen, stalen trappen en loopbruggen waar je letterlijk uren doorheen kon dwalen.

Het is een opmerking die in conservatieve museumkringen misschien voor gefronste wenkbrauwen zorgt, maar als ik zeg dat het Palais de Tokyo een ultieme speeltuin voor kunstliefhebbers is, bedoel ik dat als heel groot compliment.

Deze mensen verzamelen kunst die je niet kunt aanraken. Waarom precies? De verkoop van online kunstwerken beslaat slechts een fractie van de kunstmarkt. Toch zijn er steeds meer verzamelaars die soms duizenden euro’s betalen om eigenaar te worden van een kunstwerk in de vorm van een website. Ik sprak verzamelaars om te vragen waarom. Lees het stuk hier terug