Sterf Europese Unie, leve de Europese Republiek
Door de vluchtelingencrisis en het Griekse drama is Europa opnieuw diep verdeeld. Nu wreekt zich dat we nooit Europees hebben leren spreken en een halfbakken unie hebben gebouwd. Hoe moet het dan wel? Een vergeten geschiedenis biedt inspiratie voor een nieuw Europees elan.
‘Het is allemaal afgelopen,’ verzuchtte de Franse minister-president Aristide Briand. Drommen mensen aanschouwden op 6 oktober 1929 hoe een zeer aangedane Briand een krans legde op de kist van de man wiens dood Europa in diepe rouw dompelde.
De betreurde overledene was Gustav Stresemann, de Duitse minister van Buitenlandse Zaken. Samen met Briand had Stresemann in 1926 de Nobelprijs voor de Vrede gekregen. Zij waren in oktober 1925 de drijvende krachten achter de Akkoorden van Locarno, waarmee slepende conflicten over de grenzen tussen Frankrijk, België en Duitsland voor eens en voor altijd uit de weg geruimd leken.
‘Ik ben erheen gegaan, zij zijn gekomen en we hebben Europeesgesproken. We zullen deze nieuwe taal allemaal moeten leren,’ zei Briand na het sluiten van de akkoorden.
Nog jubelender was de speech bij de Nobelprijsceremonie op 10 december 1926. ‘De Locarno-akkoorden markeren een radicale en volledige wending in de Europese politiek, die de relaties tussen de vroegere tegenstanders in de oorlog transformeert en een nieuwe geest inblaast,’ zei de redenaar van dienst. ‘Die geest komt voort uit de haast unieke poging om politiek te baseren op het principe van wederzijdse vriendschap en vertrouwen.’
We weten allemaal dat die geest niet heeft getriomfeerd. Dat een nieuwe oorlog het continent niet veel later opnieuw verscheurde. Dat pas na de Tweede Wereldoorlog de Europese samenwerking schoorvoetend vorm kreeg. Wellicht is daarom het verhaal van Stresemann, Briand en andere strijders voor Europese samenwerking in de vergetelheid geraakt.
Schrijver en kunsthistoricus Wim de Wagt heeft die vergeten geschiedenis opgedolven in zijn mooie en bijzonder intrigerende boek Wij Europeanen. Hij schrijft dat we er een menselijkheid in kunnen terugvinden waar we ook hoop voor de toekomst uit kunnen putten. In een what if-geschiedenis fantaseert hij wat er had kunnen gebeuren als Stresemann niet was overleden en hij samen met Briand zijn werk had mogen voortzetten.
Welke boodschap hebben deze vroege Europeanen dan nu nog voor ons? En zijn er in tijden dat de Europese Unie in diepe verdeeldheid van crisis naar crisis wankelt eigenlijk nog mensen die in hun voetsporen treden? Een zoektocht naar historische inspiratie én naar hedendaagse erfgenamen.
2.438.908 handtekeningen voor de ontwapening
Misschien wel de bijzonderste geschiedenis uit Wij Europeanen is het verhaal van de handtekeningenactie van Robert Peereboom (1891-1956).
Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog had Peereboom, verslaggever en later hoofdredacteur van het Haarlem’s Dagblad, bij de Maas de opgezwollen lijken Nederland zien binnenstromen. Later zag hij de onafzienbare stromen Belgische vluchtelingen Nederland in trekken. ‘Rode Kruis, verenigingsbesturen, kerken, de padvinderij - iedereen schoot de voor het oorlogsgeweld gevluchte Belgen te hulp,’ noteert De Wagt.
Peereboom wilde vrede. De weg daarnaartoe zag hij in verregaande Europese samenwerking. Enthousiast berichtte zijn krant over de Pan-Europese beweging. Die door de Oostenrijkse schrijver en denker Richard Coudenhove-Kalergi opgerichte club pleitte voor de stichting van de Verenigde Staten van Europa, een idee waar beroemde leden als Albert Einstein, Thomas Mann en Sigmund Freud zich achter schaarden. Op de voorpagina van zijn krant noemde Peereboom ‘Pan-Europa’ in de categorie ‘geweldige plannen-in-wording.’
Hij mocht als een ‘weke dagdromer’ worden weggezet, hij geloofde heilig in wederzijdse ontwaping als weg naar vrede
Samen met ontwapening. Hij mocht als een ‘weke dagdromer’ worden weggezet, hij geloofde heilig in wederzijdse ontwapening als weg naar vrede.
Betrokken journalistiek, het is geen hedendaagse uitvinding. Peereboom lanceerde een handtekeningenactie. Als bestuurslid van de Nederlandsche Dagblad Pers wist hij 84 kranten zover te krijgen aandacht aan de actie te besteden. Uiteindelijk tekenden 2.438.908 van de ruim 4,5 miljoen Nederlanders boven de achttien het Petionnement voor Internationale Ontwapening. Een duizelingwekkend aantal, meer dan de helft van het volk.
Ontwapening. Het is een thema dat nu haast uit het publieke debat verdwenen lijkt. De bloedige strijd in onder meer Irak, Syrië, Libië en Oekraïne heeft geen vurige antioorlogsbeweging opgeroepen. Integendeel. Militair ingrijpen wordt steeds vaker als de oplossing gezien.
Onlangs stond in de krant dat verschillende EU-landen hun reserves tegen bombardementen op Islamitische Staat in Syrië hebben laten varen. Met als argument dat de vluchtelingencrisis ons daartoe dwingt. Maar is die niet juist ook de vrucht van vorige pogingen tot militair ingrijpen in onder meer Irak en Libië?
Peereboom trok in september 1931 naar Genève om de petitie aan te bieden aan de voorzitter van de inmiddels gestichte Volkenbond, Nicolae Titulescu. De Roemeen was diep ontroerd en noemde de volkspetitie een schitterend succes.
Maar aan het eind van de maand bereikte de economische crisis nieuwe diepten. De beurzen in Londen, Amsterdam en Berlijn sloten. De werkloosheid in Duitsland liep torenhoog op, de nazi’s wonnen steeds meer aan kracht, verzoener Stresemann was van het toneel verdwenen, het onderlinge vertrouwen in Europa sijpelde weg. Peereboom betoonde zich in een hoofdredactioneel commentaar dan ook zeer somber: ‘Europa: tot de tanden toe gewapend, hoewel er voor geen enkel land militair ook maar iets te winnen valt in een nieuwe oorlog. Eigenlijk zijn er alleen maar onvoorstelbare verliezen te leiden. Iedereen bezig zijn eigen huid te redden terwijl men elkaar juist nodig heeft om uit de misère te komen.’
Een scherpe diagnose, die precies van toepassing is op de diepe verdeeldheid waarmee de Europese landen nu van crisis naar crisis gaan. Tussen noord en zuid bij de Griekse crisis, tussen oost en west bij de vluchtelingencrisis.
Twee voorstellen voor Europese integratie
Niet iedereen legde zich bij die verdeeldheid neer. ‘Op vrijdagavond 22 januari j.l. werd in Hotel Lion d’Or een drukbezochte vergadering gehouden ter oprichting van een vereeniging: De Vereenigde Staten van Europa,’ berichtte het Haarlem’s Dagblad op 23 januari 1932 op de voorpagina.
De club, onder het voorzitterschap van Taco Mulder, pleitte voor ‘een Europese Republiek met een centrale regering, kiesdistricten, parlement, volwaardige president en ministers,’ schrijft De Wagt. In hun gedroomde Europa waren - om een nieuwe oorlog te voorkomen - nationale legers niet langer toegestaan. Ze wilden een Europese publieke ruimte scheppen door in alle hoofdsteden een dagblad uit te geven. Verder vonden ze dat er vrij verkeer van mensen, geld en goederen moest komen. En een gemeenschappelijk muntstelsel.
Een Europese Republiek met een eigen regering, parlement en leger, het was een nogal radicaal voorstel. Maar ook toonaangevende politici koesterden dromen van een Verenigd Europa.
Tijdens een vergadering van de Volkenbond in Genève lanceerde de Franse minister-president Briand een voorstel voor de vorming van een federatie van 27 Europese leden van de bond. Hij kreeg een daverend applaus. Later sprak de Duitse minister van buitenlandse zaken Stresemann. ‘Ein grosser Einfall scheint im Anfang toll,’ zei hij, om zich vervolgens voor de ideeën van Briand uit te spreken.
In mei 1930 publiceerde de Franse president het ‘Mémorandum sur l’organisation d’un régime d’union fédérale européenne.’ Het Franse plan doet denken aan de Europese Unie zoals die nu is, minder aan de Europese Republiek zoals Mulder cum suis die voorstonden. De Fransen stelden de vorming van een unie van onafhankelijke staten voor. Geen Europese regering, geen Europees leger. Wel een ‘Europese Conferentie’ met vertegenwoordigers van alle lidstaten (lijkt wel de huidige Europese Raad) en ‘politieke commissie’ die als studiecentrum en uitvoerend orgaan vorm geeft aan de Europese samenwerking (komt in de richting van de huidige Europese Commissie).
Het streven was een gemeenschappelijke markt waarbinnen goederen, kapitaal en arbeidskrachten zich vrijelijk konden bewegen. Maar dat economische verlangen was ondergeschikt aan het politieke. De unie kon in de ogen van Briand alleen bestaan bij gratie van het besef dat de Europeanen een beschaving deelden, een lotsverbondenheid hadden.
In zijn boek fantaseert De Wagt wat er had kunnen gebeuren als Stresemann nog wél had geleefd. Samen bouwde het Frans-Duitse duo verder aan een Verenigd Europa. ‘Er kwam voorgoed een einde aan de zinloze, massale slachting van soldaten en burgers en de vernietiging van onvervangbare steden, gemeenschappen en cultuurgoed,’ tekent de historicus in zijn what if-geschiedenis op. Met dank aan Briand en Stresemann, wier ‘namen met goud moeten worden geschreven in de geschiedenis van ons werelddeel.’
De radicalo’s versus de realo’s
De moraal van het verhaal? Volgens De Wagt dat Briand gelijk had. Dat een Europese Unie alleen kan bestaan als zij meer is dan een economisch samenwerkingsverband. Het vergt een moreel fundament en een Europees bewustzijn. ‘Zonder moraliteit geen solidariteit, geen gemeenschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel, geen onderlinge empathie. Dat er tegenwoordig maar weinig politici in Europa zijn die deze woorden zelfs maar in de mond durven te nemen, duidt op een zeer gebrekkige kennis van het collectieve Europese verleden.’
Als politici dezer dagen Europa nog verdedigen, is het schoorvoetend, met nauwelijks verborgen tegenzin, met als argument dat we gezamenlijke problemen nu eenmaal gezamenlijk moeten aanpakken. Zelden vanuit een gepassioneerd gevoel van lotsverbondenheid, vanuit een verlangen Europees te leren spreken. De wrange vrucht daarvan is de diepe verdeeldheid bij de aanpak van de talloze problemen waar Europa voor staat.
Het probleem van de Europese Unie die we nu kennen, is dat de keuze tussen de radicalo’s en de realo’s nog steeds niet is gemaakt
Er is nog een les. In De Wagts boek staan de radicalo’s - zoals Taco Mulder met zijn plan voor een Europese Republiek - tegenover de realo’s - zoals Briand en Stresemann, die een Unie, een samenwerkingsverband, voorstonden waarin de staten onafhankelijk en soeverein bleven.
Het probleem van de Europese Unie die we nu kennen, is dat de keuze tussen de radicalo’s en de realo’s nog steeds niet is gemaakt. Het is een halfbakken, hybride mengvorm van een federale staat en een statenbond. De Europese Commissie (een pseudo-Europese regering) en het Europees Parlement (een pseudo-Europese volksvertegenwoordiging) vormen de ene zijde van het gedrocht. De andere zijde: de Europese Raad (de 28 minister-presidenten die over de hoofdlijnen van het Europese beleid bakkeleien) en de Raden van Ministers (die op een bepaald beleidsterrein over Europese regelgeving beslissen).
Neem de harde strijd rond het spreiden van vluchtelingen over de lidstaten. De Europese Commissie lanceert een plan, het Europees Parlement schaart zich erachter. Op federaal niveau loopt het dus op rolletjes. Maar in de Raad van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken is het hommeles. Deze club is samengesteld uit vertegenwoordigers van alle achtentwintig lidstaten. Landen als Hongarije en Slowakije willen niet verplicht worden tot het opnemen van quota aan vluchtelingen. De Duitse minister Thomas de Maizière probeert ze tot andere gedachten te brengen door te dreigen met kortingen op EU-subsidies. Maar dat werkt alleen maar averechts.
Europe: a new version is available
Het is hoog tijd een eind te maken aan dit gemodder door een echte Europese Republiek te stichten. Dat vindt althans de Duitse politieke denker Ulrike Guérot. In haar manifest ‘Europe as a Republic’ schrijft ze dat ‘de centrale rol van de Europese Raad in het Europese bestuurssysteem een systematisch obstakel is voor het vinden van Europese oplossingen.’
In haar ogen is de Europese Unie in nog een ander opzicht een hybride monster: het is een politiek systeem waar markt en staat gescheiden zijn. Over de regels van markt en munt gaat de Brusselse technocratie. Over het sociale beleid gaan de nationale democratieën. Door die gespletenheid kan de EU de pretentie niet waarmaken een ‘sociale markteconomie’ te zijn waarin alle Europese werknemers een hoog niveau van bescherming genieten en die gericht is op (het staat echt in het Verdrag van Lissabon) ‘volledige werkgelegenheid.’
De oplossing? Eindelijk een post-nationaal Europa realiseren, zoals de eerste voorzitter van de Europese Commissie Walter Hallstein in 1964 zei voor te staan, zegt Guérot. In haar toekomstvisioen zijn de natiestaten vervaagd, niet alleen de grenzen, maar ook de landen zelf. Europa bestaat uit een netwerk van autonome steden en regio’s, onder de paraplu van de Europese Republiek. Op dat niveau is er een regering met een verkozen president, onder controle van een parlement dat - in tegenstelling tot het huidige Europees Parlement - zijn zegen moet geven aan wetsvoorstellen op álle beleidsterreinen, ook het sociale, en zelf ook het recht heeft wetgeving voor te stellen.
Guérot is dus nog radicaler dan de radicalo’s van toen. Want zij staat geen ‘Verenigde Staten van Europa’ voor die een touwtje binden rond een verzameling bestaande staten, maar ziet deze staten in damp opgaan.
Dat klinkt als een nogal dromerig toekomstvisioen. Misschien verandert dat nadat Guérot op ons Festival der Vooruitgang haar ideeën is komen voorstellen, maar vooralsnog heeft ‘Europe: A new version is available,’ de petitie voor een Europese Republiek, geen 2.438.9089 maar 955 ondertekenaars.
Dat haar voorstel nogal utopisch is, erkent de Duitse denker, om vervolgens Einstein te citeren: ‘Een idee kan niet echt goed zijn als de verwezenlijking ervan niet eerst volstrekt uitgesloten lijkt.’ Ze had ook nog de vooroorlogse vader van de Europese gedachte Coudenhove-Kalergi kunnen quoten: ‘Iedere grote politieke gebeurtenis begon als utopie en eindigde als realiteit.’
Maar is het wel een utopie en geen nachtmerrie? De eeuwige tegenwerping tegen dit soort ideeën is dat een Europese democratie niet kan bestaan bij gebrek aan een Europees volk. Alleen de natiestaat kan een democratie stutten, zeggen de Thierry Baudets van de wereld. Alsof de natiestaat niet een negentiende-eeuwse uitvinding is. Alsof de nationale identiteit die een volk denkt te delen van God gegeven is in plaats van een veranderlijk product van noeste arbeid. Alsof functionerende democratieën niet in de praktijk al bestaan op multi-etnisch en meertalig grondgebied.
Sommigen mogen huiveren bij de gedachte dat de grenzen van ons mooie land mogen vervagen, verstandige collega’s mogen de nationale trots bezingen, zelf voel ik mij als mengelmoes van Belg, Nederlander en Europeaan met een Rwandese dochter meer aangesproken door de sfeer van internationalisering in het Berlijn van de jaren twintig die schrijver en journalist Sebastian Haffner schetst. Dank aan De Wagt voor het vinden van dit mooie citaat. Het lijkt mij in dezer dagen cruciaal in Europa het gevoel te hervinden dat erin tot uitdrukking komt.
‘Ten slotte werd zelfs in de betrekkingen tussen de naties langzaam een nieuwe mogelijkheid zichtbaar, een grotere onbevangenheid, een grotere belangstelling voor elkaar en een uitgesproken vreugde om de bontheid van de wereld door haar vele volkeren.’