Duitse provinciesteden, daar ben je pas écht thuis

Arnon Grunberg
Schrijver

De ICE van Amsterdam naar Frankfurt was ook in de eerste klas tamelijk vol. Mijn gereserveerde plaats bevond zich tegenover een oudere dame die De Telegraaf las en die er angstaanjagend uitzag, niet omdat ze De Telegraaf las. Er was een andere stoel vrij die pas vanaf Düsseldorf was gereserveerd en daar moest ik eruit. Ik besloot me te verplaatsen, de oudere dame met De Telegraaf was me op dat moment even wat te veel.

Die avond zou ik in Neuss in het openbaar worden geïnterviewd, tussen de vragen door zouden we naar Puccini luisteren. De stad Neuss, niet ver van Düsseldorf, leest een keer per jaar een boek, althans in theorie, en dit jaar hadden ze een van mijn romans uitgekozen: De man zonder ziekte.

Vermoedelijk omdat ik nog altijd pijnstillers gebruikte, vanwege fysieke malheur, was ik erg moe. Ik wilde lezen maar doezelde steeds weg en toen een man uit de restauratiewagen kwam en vroeg of ik nog iets wilde bestellen greep ik de gelegenheid aan en zei dat ik wel een espresso wilde en een mineraalwater.

Hij bracht de espresso en een fles mineraalwater en vroeg of ik nog een glas wilde. Ik zei ‘ja,’ want ik drink niet graag uit de fles.

Ergens tussen Arnhem en Oberhausen, terwijl ik wachtte op mijn glas, viel de fles tegen mijn espresso, waardoor de koffie op mijn broek en mijn computertas belandde.

Dit was geen goed begin van de reis.

‘Hebt u servetten?’ vroeg ik aan de man van de restauratiewagen en in plaats van antwoord te geven op mijn vraag zei hij: ‘Ik bied u een nieuwe espresso aan.’ En daarna: ‘Ja, die heb ik.’

Er was geen hoop, althans niet in deze ICE.

Na zo’n mededeling kan men alleen maar begrip tonen. Hoe dan ook ben ik voor begrip, hoe meer begrip hoe beter

Ik had nog een trein vanaf Düsseldorf naar Neuss, maar om mezelf te troosten nam ik een taxi, Neuss ligt eigenlijk tegen Düsseldorf aan.

Het Dorint Hotel in Neuss had de minibars afgeschaft, meldden ze bij de receptie, maar in plaats daarvan kon ik drankjes bij de receptie kopen.

‘En eten?’ vroeg ik. ‘Kan ik hier nog terecht voor de lunch?’

Ze verwezen me door naar de bistro, waar ik een halfuur moest wachten op een stukje zeebaars.

Een serveerster had na twintig minuten gezegd: ‘U moet wel heel lang wachten op uw eten, hè?’

‘Ja,’ zei ik.

‘Weet u hoe dat komt?’ vroeg ze.

Ik schudde mijn hoofd.

‘Ze hebben in de keuken een fout gemaakt.’

Na zo’n mededeling kan men alleen maar begrip tonen. Hoe dan ook ben ik voor begrip, hoe meer begrip hoe beter.

Het openbaar interview was alleraardigst, al kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat Puccini misschien het alleraardigst was, maar dat komt omdat ik mezelf al zo vaak heb horen praten.

Toen we nog voor tienen naar een Italiaans restaurant liepen, was de regen gestopt.

‘U bent dun gekleed,’ merkte een dame van de bibliotheek op.

Ik zei dat het in New York nog dertig graden was.

Ze keek me vol mededogen aan.

Even dacht ik aan mijn pijnstillers. Wanneer zou ik ze weer gaan slikken? Voorlopig kon ik zonder.

Vervolgens concentreerde ik me op de wandeling naar het Italiaanse restaurant.

Er was geen twijfel meer mogelijk: in Duitse provinciesteden, daar ben je pas écht thuis.