Wat de stadsakkers van deze senioren over de teloorgang van Amerika vertellen
Tussen 1910 en 1970 trokken zes miljoen zwarte Amerikanen noordwaarts, op de vlucht voor armoede en racisme. Ze streken neer in stadjes als Kinloch, Missouri. Tegenwoordig is dit een gemeenschap in verval. Toch tonen de ouderen nog altijd vol trots hun moestuin. Ze lijken wel hipsters.
Je vindt er overwoekerde en ingestorte huizen. Je loopt er langs lege percelen die als afvalstort fungeren - soms als dumpplek voor lichamen. Een plek tussen twee snelwegen, onder een aanvliegroute van het vliegveld. Een sinister niemandsland.
Ik ben in het spookstadje Kinloch, Missouri.
Ooit woonden er meer dan zesduizend mensen, nu een paar honderd. 80 procent daarvan leeft onder de armoedegrens. De mensen worden er gemiddeld niet ouder dan 56 jaar. Maar liefst 35 jaar korter dan in rijkere delen van de regio.
Die cijfers vond ik in een 198 pagina’s tellend rapport over de oorzaken van de opstand in St. Louis-voorstad Ferguson. Daar las ik ook: ‘De wet zegt: alle burgers zijn gelijk,’ aldus het rapport, ‘Maar de data zeggen: niet iedereen wordt zo behandeld.’
Het paradepaardje van zwart Amerika
Kinloch was namelijk ooit het paradepaardje van de zwarte Amerikanen. Het was de eerste zwarte stad van Missouri. Een stad met een zwarte burgemeester, zwarte scholen en een zwarte bioscoopeigenaar.
Een glimp van die geschiedenis zie je terug in wat nu het ‘historic district’ is gedoopt. Niet veel meer dan een kruispunt waar een overwoekerde muurschildering de wapenfeiten van Kinloch opnoemt. Bijvoorbeeld: ‘1902, eerste zwarte schooldistrict.’
De muurschildering is tien jaar geleden aangebracht in opdracht van de toenmalige burgemeester. Een man die later de gevangenis in moest omdat hij gemeenschapsgeld gebruikte voor pretreisjes. Toen was het stadje al vervallen.
Die neergang begon in de jaren zeventig. Het nabijgelegen vliegveld begon huiseigenaren uit te kopen om ruimte te maken voor een landingsbaan. Niet dat die landingsbaan er ooit kwam. Maar toen waren de meeste Kinlochers al verhuisd. Naar buurstadje Ferguson bijvoorbeeld.
Tomaten, mosterdzaad, raap, erwten, bonen, zoete aardappel
Maar ik kwam hier voor iets opbeurends. Een paar maanden terug las ik in de lokale St. Louis Post-Dispatch over een groepje stadsboeren. Mannen op leeftijd, vaak voormalig fabrieksarbeiders, die decennia geleden een moestuin begonnen waren op de plek van de landingsbaan die er nooit kwam.
Tot een projectontwikkelaar er een industriepark wilde bouwen. Einde verhaal voor de boeren? Nee, de projectontwikkelaar schonk hun een nieuwe lap grond, ruim drie hectare.
En inderdaad. Aan de andere kant van de weg, op een heuveltje, net over de gemeentegrens, trof ik enkele boeren die in de al hete ochtendzon aan het werk waren. Sommigen aan het oogsten, anderen aan het zaaien.
Ze verbouwden hier onder meer tomaten, mosterdzaad, raap, erwten, bonen, zoete aardappel. En okra, overal okra. Een plant met gele bloemen en peulachtige vruchten die, las ik op Wikipedia, vooral in het diepe zuiden van Amerika als lekkernij geldt (mits gepaneerd en gefrituurd).
De jongste boer was begin zestig, de oudste ver in de tachtig. Spraakzaam waren ze die ochtend niet. Voordat de zon te hoog stond, wilden ze hun werk nog afmaken. Sommigen lieten wel hun oogst zien, trots op wat ze hier zonder chemicaliën en zonder grote machinerie bewerkstelligd hadden. ‘Kom morgen terug,’ zei Lee, een zestiger. ‘Dan hebben we meer tijd om te praten.’
Zo gezegd, zo gedaan
De volgende dag, rond het middaguur. De zon stond hoog, het was alweer dertig graden. Een enkele boer was nog bezig op het land, de meesten zaten op klapstoeltjes in de schaduw van de bomen naast hun akkers. Anderen speelden domino in een clubgebouwtje verderop. Ze hadden wat biertjes opengetrokken en troffen voorbereidingen voor een barbecue. Om de vijf minuten vloog er een vliegtuig laag over.
Er was Mookie (84), de oudste, een Koreaveteraan met een pilotenbril. Hij werkte hier al 27 jaar. Er was de 72-jarige Joe, opgegroeid in Kinloch. Hij sprak met een mengeling van trots en bitterheid over hoe mooi Kinloch ooit was. Je had er alles: winkels, scholen, muziektenten en zelfs een begrafenisonderneming. Of ik wel wist dat de actrice Jenifer Lewis hier vandaan kwam?
Joes familie kwam uit het zuiden, uit Mississippi en Arkansas. Zijn schoonvader was een van de velen die het verdomden nog langer katoen te plukken of als pachtboertje te werken. ‘Alle ellende die ‘wij’ daar hebben meegemaakt, dat had jouw kleur nooit overleefd.’
Waar deze mannen vandaan komen
Je hoorde Mookie, Joe en de anderen niet over ‘agro-ecologisch bewustzijn’ of ‘community building.’ Deze mannen deden al aan urban farming láng voordat het woord bestond.
Waar je hen wel over hoorde?
- Dat de jeugd geen respect meer had voor de politie.
- Dat crack dit land kapotmaakte.
- Dat de benzineprijs weer gestegen was tot boven twee dollar per gallon.
- Dat ze de laatste generatie waren die nog een fatsoenlijk pensioen had gekregen.
Velen hadden hun hele leven in de fabriek gewerkt. Maar zo arm als veel huidige inwoners van Kinloch waren ze zeker niet. De meesten hadden nieuwe pick-ups en moderne landbouwapparatuur. Tuinieren deden ze voor hun plezier, niet om te overleven.
Hun ouders - of zijzelf - waren lang geleden van het platteland uit zuidelijke staten naar de steden in het noorden getrokken. Op zoek naar werk (door de mechanisering van de landbouw verdwenen veel banen). Maar ook: weg van het racisme in het zuiden. Het waren zowel economische als humanitaire vluchtelingen.
Tussen grofweg 1910 en 1970 trokken zes miljoen zwarte Amerikanen weg, tijdens wat later The Great Migration zou gaan heten. Voor die verhuizing woonde 90 procent van de zwarte Amerikanen in het zuiden, daarna nog maar de helft.
Die immigratie verklaart de demografie van veel Amerikaanse steden. St. Louis, bijvoorbeeld, was begin vorige eeuw een grotendeels witte stad. Nu is 50 procent zwart. En als reactie op de komst van zwarten, vluchten veel witten weg uit de stad, wat het ontstaan van suburbs mede verklaart. Zonder het verhaal van die immigratie, snap je minder van bijvoorbeeld rapmuziek, om wat te noemen, of van de rellen in Ferguson.
Maar het verklaart dus ook het feit dat je in St. Louis op verschillende plekken in de stad akkertjes met bloeiende gele okra ziet.
De tuin van Willie
Toen ik terugreed, vond ik nog een stadsakkertje. Onder een hoogspanningsmast, naast een benzinestation en supermarkt.
Hier wiedde Willie Foster (71) onkruid. Willie had zijn akkertje al dertig jaar. Hij liet zijn oogst zien, twee diepvriezers kon hij er mee vullen: mosterdzaad, raap, erwten, bonen en okra natuurlijk. Voor zichzelf, voor familie, voor vrienden.
Heimweegroente? Misschien was het gewoon heel lekker. Zijn vriend Harold, die hier ook tuinierde, was verbaasd dat ik nog nooit okra had gegeten. Hij wreef over zijn buik. Niets was lekkerder dan okra van eigen land. ‘Als je dit proeft, dan wil je nooit meer terug naar Amsterdam.’
Willie stond erop dat we ook een foto maakten voor hun glanzende Hummer. Alsof hij wilde laten zien dat ze geen schooiers waren. Tuinieren was een hobby. Buiten zijn. Weten wat je eet. Hij klonk bijna als een hipster met een daktuin. ‘Geen chemicaliën, alleen ik en God.’