Scène 1: Een prins wordt geboren
In het Oude Adjudantenkwartier van Moskou wordt op een koude winterdag een prins geboren. Hij is de jongste telg van een oud en rijk geslacht. Vader bezit meer dan tweeduizend lijfeigenen, het huis wemelt van de dienstmeiden, en bij de geboorte staat al vast dat de prins tot iets groots is voorbestemd.
Als de jongen acht jaar oud is, wordt in het reusachtige Paleis van de Adel een bal georganiseerd ter ere van tsaar Nicolaas I. De jongen loopt, uitgedost als Perzische prins, mee in de parade. Op het moment dat de hele Moskouse adel in twee rijen staat opgesteld, ontstaat er enige opschudding. De kleine prins wordt tot zijn grote schrik opgetild en op het podium gehesen.
‘Zo’n jongen moet je me geven!’ roept de tsaar tegen de grootvorstin die naast hem staat. Of het nu de toewijding is waarmee het prinsje zijn standaard vasthoudt, of toch de volle krullen die onder zijn bontmuts uitkomen – Nicolaas I is verrukt. De jongen wordt direct ingeschreven op de eliteschool in Sint-Petersburg. ‘Mijn vader was in de wolken,’ zal hij jaren later schrijven. ‘Hij droomde al van een schitterende carrière aan het hof voor zijn zoon.’
Op die achtste december van het jaar 1842 is er geen twijfel over mogelijk: Peter Aleksejevitsj Kropotkin gaat een gouden toekomst tegemoet.
Scène 2: De klopjacht begint
De tsaar is buiten zinnen van woede. ‘Hij moet gevonden worden!’
Al honderdzeventig jaar is de Petrus-en-Paulusvesting de schrik van eenieder die tegen het keizerlijk gezag durft in te gaan. Nog nooit is er iemand ontsnapt uit die donkere en geluidloze kerkers, waar gevangenen tot waanzin zijn gedreven, Catherina II haar tegenstanders levend liet begraven en Peter de Grote zijn zoon martelde en vermoordde.
Maar nu hangt in heel Sint-Petersburg het portret van een voortvluchtige. Hij is op klaarlichte dag ontsnapt. De geheime dienst is een klopjacht begonnen, maar tevergeefs. Die avond geniet Peter Kropotkin van een vorstelijk diner in Donon, het beroemde restaurant aan de oever van de Mojka. ‘Niemand zal het in zijn hoofd halen jou daar te zoeken,’ heeft een vriend hem verzekerd. ‘Wij gaan dineren en drinken ter ere van je ontsnapping.’
Een paar weken later zit de prins op een stoomschip naar Engeland, waar de kranten al vol staan met verhalen over de beroemdste anarchist van de negentiende eeuw.
Scène 3: Een ongelooflijk leven
Zeventig jaar geleden was hij hier voor het laatst, toen hij als kleine jongen op het podium werd gehesen. Maar dit keer is hij niet verkleed als Perzische prins. Hij ligt in een kist. Maar liefst twintigduizend anarchisten, socialisten en communisten zijn op zijn begrafenis afgekomen. ‘Onze Peter,’ wordt hij liefkozend genoemd. ‘Een van de perfectste mensen die ik ooit heb ontmoet,’ verzucht de dichter Oscar Wilde.
En inderdaad: het is een ongelooflijk leven geweest. De prins was een internationale beroemdheid. Hij zat in twee gevangenissen en werd verbannen uit vier landen. Hij deed baanbrekend onderzoek en legde tienduizenden mijlen af als ontdekkingsreiziger in Siberië. Hij schreef over biologie, filosofie, geografie, politiek, geschiedenis en literatuur, met steeds dezelfde rode draad.
Het was deze rode draad die hem tot voortvluchtige had gemaakt. Begonnen als het oogappeltje van de tsaar werd Kropotkin uiteindelijk de halve wereld over gejaagd door de Russische geheime dienst. De prins had namelijk een radicaal, staatsgevaarlijk idee - een idee dat de heersende klasse van Rusland tot Zwitserland en van Frankrijk tot de Verenigde Staten grote angst inboezemde.
Peter Kropotkin geloofde dat de meeste mensen deugen.
De terugkeer van het anarchisme
Je zult je misschien afvragen: wat moet ik hiermee?
Het antwoord is dat iedere generatie Kropotkin opnieuw zou moeten leren kennen. Zeker mijn generatie, hoogopgeleid en wars van autoriteit, heeft veel te leren van de anarchistische prins. We werden geboren rond de val van het communisme in 1989 en getekend door de crash van het kapitalisme in 2008. Links en rechts zeggen ons weinig meer. We leven in een tijd waarin oude structuren als de staat, de vakbond en de kerk aan gezag hebben ingeboet. Het is een individualistisch tijdperk, maar ook een tijd waarin we zoeken naar nieuwe vormen van samenwerking.
Kropotkin was zijn tijd daarin ver vooruit. Hij wees zowel het autoritaire communisme als de ijzeren kooi van het kapitalisme af. Hij geloofde in de kracht van het individu, maar was er ook van overtuigd dat we niet zonder elkaar kunnen. Nu de ongelijkheid toeneemt, de aarde opwarmt en de democratie afbrokkelt, is het tijd om onze manier van leven radicaal te overdenken. ‘Kropotkin is geen Messias,’ schrijft een Britse historicus, ‘maar zijn geschriften dwingen ons om een vorm van politiek te verbeelden die zomaar eens de wereld zou kunnen redden.’
Meer dan genoeg reden dus, om nog eens terug te keren naar het Rusland van halverwege de negentiende eeuw.
Scène 4: Een waanzinnig plan
De gevangene is in paniek.
Trillend leest hij het briefje nog eens. Het is binnengesmokkeld onder het klepje van een zakhorloge en geschreven in een geheimtaal die alleen hij en zijn vrienden kennen. In een paar zinnen wordt het waanzinnige plan beschreven. Veel tijd om na te denken is er niet – over twee uur moet het gebeuren.
Die middag stapt Peter Kropotkin, stijf van de zenuwen, de binnenplaats op van het militaire ziekenhuis waar hij tijdelijk wordt vastgehouden. Hij wordt begeleid door één bewaker, die niets vermoedt. De ogenschijnlijk zieke prins mag op advies van de dokter iedere dag wat heen en weer strompelen.
Er gaat een kwartier voorbij als er ineens, in de straat achter de gevangenis, een violist begint te spelen. Een opwindende mazurka schalt over de binnenplaats. Peter weet dat zijn moment is gekomen.
Nu! In twee soepele bewegingen – hij heeft hier weken op geoefend – gooit hij zijn flanellen kamerjas uit. Dan begint hij te rennen. ‘Hij ontvlucht! Houd hem tegen!’ Een paar boeren die hout uitladen bij de open poort, haasten zich om de prins te onderscheppen. Ook de schildwacht zit hem op de hielen, gevolgd door nog eens drie soldaten. Een paar keer stoot de bewaker de gevangene met zijn geweer in de rug. Hij is er zo van overtuigd dat hij Peter zal inhalen dat hij niet schiet.
Maar de prins is sneller dan gedacht. ‘Spring erin, snel, snel,’ roept de koetsier die hem staat op te wachten. Het renpaard – speciaal voor de gelegenheid gekocht – springt in galop. ‘Houd ze tegen! Pak ze!’ klinkt het achter de koets. Maar het grootste gevaar wordt op dat moment gevormd door een soldaat bij de wachtpost voor hen. Een van Peters vrienden leidt deze man, die vroeger in een laboratorium werkte, af met een praatje over een bepaalde parasiet (‘Heb je ooit gezien wat een geweldige staart die heeft?’ – ‘Wat? Een staart?’ – ‘Jazeker, onder de microscoop is hij wel zó groot!’ – ‘Maak dat een ander wijs!’)
En in volle galop gaat het verder. De officieren van de wacht willen een klopjacht beginnen, maar in de verre omtrek blijkt er geen rijtuig te bekennen. Ze zijn allemaal afgehuurd door de handlangers van de prins. ‘Overal zagen we vrienden die ons een wenk gaven of succes wensten,’ zal Peter later schrijven, ‘terwijl we op topsnelheid voorbijkwamen met ons prachtige paard.’
Mensen deugen niet
Het was de herinnering aan deze ontsnapping die, twaalf jaar later, de basis zou vormen voor Kropotkins grootste ingeving.
Dan heb ik het niet over zijn baanbrekende geologische werk, en ook niet over zijn anarchistische pamfletten. Ik heb het over zijn bijdrage aan de evolutietheorie en het daaruit voortvloeiende mensbeeld. Het was dit verhaal dat honderd jaar geleden werd weggehoond en nu urgenter is dan ooit.
Het begon in de zomer van 1888. Peter woonde inmiddels in een buitenwijk van Londen, waar hij eindelijk rust had gevonden. Op een dag, het moet ergens in de zomer zijn geweest, stuitte hij op een essay van de vermaarde wetenschapper Thomas Henry Huxley. Titel: ‘De strijd om het bestaan: een programma.’
Toen Peter de laatste bladzijde omsloeg, kookte hij van woede.
Volgens Huxley is de mens ten diepste een beest. De sterksten overleven, de zwaksten gaan ten onder. Er is een eeuwige strijd ‘van mens tegen mens, van natie tegen natie.’ Het enige wat we tegen deze evolutionaire draaikolk kunnen doen, zo schreef Huxley, is onze natuur de rug toekeren. Daarmee beweerde hij wat talloze wijsgeren – van Augustinus tot Hobbes – eerder hadden beweerd: mensen deugen niet en de beschaving is slechts een dun laagje vernis. En zo sloot Huxley, die ook wel ‘Darwin’s Bulldog’ werd genoemd, helemaal aan bij de tijdgeest.
Want bij hem was het allemaal begonnen: Charles Robert Darwin. Jarenlang had deze Britse bioloog - van huis uit theoloog - getwijfeld. Maar in 1859 kon de wereld eindelijk kennismaken met zijn revolutionaire theorie, die Darwin had ontwikkeld tijdens een lange reis naar de Galapagoseilanden in de Stille Oceaan. Aan een vriend schreef hij dat het publiceren van zijn boek voelde als ‘het bekennen van een moord.’
Maar toen gebeurde er iets onverwachts: de welgestelde klasse was dol op Darwin. Eindelijk was er een wetenschappelijke rechtvaardiging voor de immense ongelijkheid van die tijd. Darwin legde uit hoe de ‘bevoorrechte rassen’ aan het langste eind trokken in ‘de strijd des levens.’ Veel van zijn volgelingen – de ‘sociaaldarwinisten’ – dachten dat de evolutietheorie ook politieke consequenties moest hebben. De miljardair Andrew Carnegie bezwoer dat zijn rijkdom het product van een natuurwet was. ‘Wij accepteren en verwelkomen grote ongelijkheid.’ De filosoof Herbert Spencer verkocht honderdduizenden boeken waarin hij het leven als een gruwelijke strijd beschreef. Als het om de armen ging, was het volgens hem ‘het hele doel van de natuur om van ze af te komen, om ze de wereld uit te jagen en om plaats te maken voor iets beters.’
Zo gingen economie en biologie steeds meer in elkaar overlopen. De bioloog geloofde dat het bestaan draaide om overleven en voortplanten; de econoom beweerde dat we leven om te consumeren en te produceren. En over de motor van dit alles waren ze het eens: keiharde concurrentie.
Een reis van 50.000 mijl
Maar toen Peter het artikel van Huxley uit had, dacht hij terug aan zijn eigen ontsnapping. Hij dacht aan de vrouw die hem het horloge bracht, de violist die de mazurka speelde, de man die over de microscoop begon en de vrienden die alle koetsen afhuurden. En toen kreeg hij de ingeving waar biologen vandaag nog op voortborduren. Wij zijn, zo realiseerde Peter zich, ten diepste geneigd tot samenwerking en empathie.
In andere woorden: mensen deugen.
De prins begon aan wat zijn belangrijkste boek zou worden: Wederzijdse Hulp (1902). Hij maakte daarbij gebruik van de vele aantekeningen die hij tijdens een lange reis, dertig jaar eerder, had gemaakt. Het was geen reis naar een tropisch eiland geweest, maar een ontdekkingstocht van 50.000 mijl door het bitterkoude Amur, in het verre oosten van Siberië. ‘De Amur werden de Galapagoseilanden van Peter,’ zo zou een biograaf later schrijven.
In dit gebied, waar het tussen de 40 en 50 graden onder nul werd, ontwikkelde Kropotkin zijn eerste ideeën over samenwerking en empathie. Want waar hij ook zocht, het lukte hem niet om ‘die bittere strijd om de middelen van het bestaan’ te vinden die ‘door de meeste Darwinsten (maar niet altijd door Darwin zelf)’ als de belangrijkste kracht achter de evolutie werd gezien.
De prins had een radicaal, staatsgevaarlijk idee: de meeste mensen deugen
Integendeel: in Siberië moesten de dieren samenwerken om te overleven. Niet overbevolking, zoals op de Galapagoseilanden, maar onderbevolking was hier het probleem. Kropotkin bestudeerde vogels, vissen en insecten en vond overal strijd. Geen strijd tegen elkaar, maar tegen de kou, de droogte en de sneeuwstormen van Siberië. De prins geloofde dat ook mensen van nature tot samenwerking zijn geneigd. Hij zag hoe afgelegen dorpjes zichzelf bestuurden, zonder dat de tsaar ook maar iets voor ze deed. Dit moest de samenleving van de toekomst zijn: een federatie van communes, waarin mensen vrijwillig samenwerken.
‘Ik verloor in Siberië ieder geloof in staatsdiscipline,’ zo zou Kropotkin later schrijven. ‘Ik was klaar om een anarchist te worden.’
Een nieuw verhaal voor de 21ste eeuw
Als je leest over de ideeën van Kropotkin en de tijdgeest waar hij tegenin ging, dan bekruipt je iedere keer hetzelfde gevoel: dit gaat over ons. Het sociaaldarwinisme mag dan uit de negentiende eeuw stammen, zijn mensbeeld is overal. Het is nog altijd te vinden op de beursvloeren van Londen en New York, in de fabriekshallen van Apple en Amazon en in de hoofden van talloze managers en politici.
‘Het gaat erom, dames en heren,’ zegt Gordon Gekko in de film Wall Street (1987), ‘dat hebzucht goed is. […] Hebzucht verheldert, snijdt hout en raakt de essentie van de evolutionaire geest.’ Het is net alsof we Herbert Spencer horen. Mensen worden gedreven door angst en hebzucht, zo gaat het verhaal. We zijn tot grote hoogtes gestegen door elkaar te bestrijden en af te rekenen met de zwaksten. De mens is nu eenmaal een beest. We komen alleen in beweging voor eten, seks en geld. En we kunnen alleen getemd worden door Vadertje Staat, met regels, protocollen en geweld.
In bijna al onze politieke discussies worden enorme aannames gedaan over de menselijke natuur. Asielzoekers zouden luie profiteurs zijn, uitkeringsgerechtigden potentiële fraudeurs en bankiers onverbeterlijke graaiers. Stapels wetgeving worden geschreven vanuit de aanname dat mensen niet deugen. Er wordt voortdurend gedaan alsof die aanname rechtstreeks uit de biologie komt, schrijft bioloog Frans de Waal, maar niets is minder waar. ‘Te veel economen en politici modelleren de samenleving naar de voortdurende strijd die naar hun idee in de natuur heerst, maar die louter op projectie berust,’ aldus De Waal. ‘Onze aannames over de menselijke natuur zijn aan een volledige herziening toe.’
Dit is niet zomaar een academische discussie. Ons mensbeeld heeft enorme implicaties voor de inrichting van onze democratie, ons onderwijs en onze werkvloer. Het debat tussen Huxley en Kropotkin ging over de grootste vragen die je maar kunt stellen. Wat is de mens? Hoe moeten we ons organiseren? En kunnen we elkaar vertrouwen?
Kropotkin wist dat er veel strijd, geweld en egoïsme voorkomt in de natuur. Maar hij wist ook dat de sociaaldarwinisten blind waren voor iets veel belangrijkers: wederzijdse hulp. Inmiddels is er een enorme wetenschappelijke literatuur over altruïsme en naastenliefde onder mensen en dieren; Kropotkin was zijn tijd daarin ver vooruit. ‘We lopen op twee benen,’ schrijft zijn wetenschappelijke achterkleinzoon Frans de Waal, ‘een sociale en een zelfzuchtige.’ Dat zal altijd zo blijven, maar het maakt alle verschil op welk been we de meeste nadruk leggen.
Keer op keer overschatten bestuurders zichzelf, en onderschatten ze de vindingrijkheid van het volk
In de afgelopen decennia zijn we steeds meer op ons zelfzuchtige been gaan hinken. En dat is niet zonder gevolgen gebleven. Wie het slechtste verwacht in de ander brengt het slechtste in hem en zichzelf naar boven. Theorieën over de menselijke natuur kunnen – in tegenstelling tot theorieën over moleculen of zwarte gaten – werkelijk worden omdat we ze geloven. Zo ontdekte de econoom Robert Frank al aan het begin van de jaren negentig dat economiestudenten egoïstischer worden naarmate ze verder komen in hun studie. Ze lijken zich te voegen naar het mensbeeld dat hun wordt aangeleerd.
Maar wat zou er gebeuren als we het omdraaien? Wat als scholen, bedrijven en overheden uitgaan van het goede in de mens? Wat als we onze neiging tot vertrouwen en samenwerking centraal stellen - een neiging die evengoed een evolutionaire basis heeft van honderden miljoenen jaren oud?
Misschien hoeven we onze jongeren dan niet meer te drillen voor de concurrentie met elkaar, misschien zullen er dan minder werknemers depressief afhaken, misschien hebben we dan veel minder managers en controleurs nodig, misschien kunnen we dan op andere vormen van (directe) democratie overstappen en misschien kan de financiële sector dan weer dienstbaar worden aan de samenleving, in plaats van aan zichzelf.
De tragiek van Kropotkin is dat hij te vroeg gelijk had. De grote ideologische strijd van de twintigste eeuw was die tussen het kapitalisme en het communisme. Maar de anarchistische prins dacht dat dit twee kanten van dezelfde medaille waren. In zijn tijd geloofden denkers zo divers als de liberaal John Stuart Mill, de revolutionair Karl Marx en de dictator Vladimir Lenin dat de politiek van de toekomst een zaak voor specialisten en technocraten zou zijn - iets wat we vandaag de dag horen in plaatsen zo divers als Silicon Valley, Brussel en Beijing. Keer op keer overschatten de bureaucraten en bestuurders zichzelf, en onderschatten ze de vindingrijkheid van het volk.
Na de Russische Revolutie in 1917 keerde Kropotkin terug naar zijn vaderland, waar hij al snel teleurgesteld raakte. Lenin ging lijnrecht in tegen de ideeën van de prins. ‘Ik ben ziek van die ouwe zak,’ zei hij binnenskamers over Kropotkin. ‘Hij begrijpt niets van politiek en valt me steeds lastig met zijn advies, dat meestal oerdom is.’
Onder leiding van Lenin werd Rusland in de richting van nog meer wantrouwen, terreur en genocide gestuurd.
Slotscène: de terugkeer van het anarchisme
Het verhaal van de prins lijkt misschien alleen interessant voor Hollywood (waarom is er nog geen blockbuster over hem?). Toch denk ik dat de ideeën van Kropotkin relevanter zijn dan ooit. Want als deze tijd iets mist, dan is het een hoopvol mensbeeld.
Ik was zelf één jaar oud toen de Muur viel. De strijd tussen het kapitalisme en het communisme is al vijfentwintig jaar voorbij. Ook de tijd van de grote ideologieën is afgelopen, zo werd geconcludeerd terwijl ik nog op de basisschool zat. Maar toen mijn generatie volwassen werd, rond 2008, crashte de laatste ideologie – die van de alwetende markt.
Wij zijn opgegroeid met het idee dat er geen wezenlijk verschil is tussen linkse en rechtse politiek. De markt is niet minder bureaucratisch en onderdrukkend gebleken dan de staat (of beter gezegd: achter de ‘onzichtbare hand’ van de markt gaat maar al te vaak de vuist van de staat schuil). En zowel links als rechts gaan tegenwoordig uit van een negatief mensbeeld. Rechts vermoedt dat mensen ten diepste egoïstisch en lui zijn; links vertrouwt mensen niet om hun eigen keuzes te maken.
Laat ik duidelijk zijn: er is veel in Kropotkins werk dat gedateerd is, of zelfs naïef. Ik geloof niet in een samenleving zonder overheid. Ik geloof ook niet in revoluties die de wereld zomaar veranderen. En ik geloof al helemaal niet in het geweld dat sommige anarchisten daarvoor nodig achtten.
Toch denk ik dat het tijd is om het stof van die oude boeken en pamfletten af te blazen. ‘Er is veel veranderd in het voordeel van het anarchisme,’ schrijft de historicus David Priestland. De nieuwe generatie lijkt klaar voor een anarchistische werkvloer, een anarchistische staat en een anarchistische democratie. Dat heeft niets met chaos te maken. Integendeel, het zou een samenleving opleveren waarin we mensen kunnen vertrouwen, tenzij het tegendeel is bewezen. We zouden grote solidariteit opbrengen voor het financieren van goede zorg, onderwijs en sociale zekerheid, maar zouden dokters, leraren en uitkeringsgerechtigden tegelijkertijd hun eigen keuzes laten maken.
Als het om de zorg gaat, wijst een club als Buurtzorg de weg, die goede én goedkope zorg levert, zonder managers. Als het om het onderwijs gaat, dan was de bezetting van het Maagdenhuis een teken aan de wand en is meer zeggenschap voor studenten en docenten de weg. Als het om de sociale zekerheid gaat, dan richten we ons niet op de 1 procent die fraudeert (of in het geval van de AOW zelfs de 0,0001 procent ), en is het basisinkomen een hoopvolle denkrichting. Als het om innovatie gaat, dan kan de staat de grote uitdagingen aanwijzen (van de strijd tegen kanker tot de Groene Revolutie) om vervolgens wetenschappers en ondernemers de vrije hand te geven. Als het om de werkvloer gaat, dan hebben bedrijven als het Braziliaanse Semco de toekomst, waar alle werknemers mogen meebeslissen. En als het om onze democratie gaat, dan zouden burgers veel meer zeggenschap moeten krijgen - niet via peilingen en verkiezingen, maar via loting en zelfbestuur.
Klinkt dit alles onhaalbaar en absurd? Lange tijd leek het inderdaad alsof de anarchistische prins ongelijk had gekregen van de geschiedenis. Peter sleet zijn laatste dagen in een klein dorpje ten noorden van Moskou, ziek van de honger en vol zorgen over de toekomst. Een paar uur per dag ploeterde hij op zijn laatste boek over het goede in de natuur en de mens.
Maar vergis je niet: het boek van het anarchisme is nog niet gesloten. Integendeel, het zou zomaar kunnen dat dit verhaal pas net begonnen is.
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!