Wie zich in het leven van klimaatdeskundige Antoine Carstensen verdiept, in de non-fictieboeken die hij in de jaren dertig en veertig schreef en die stuk voor stuk uitgroeiden tot wereldwijde bestsellers, in de roemruchte TED Talks en lezingen waarmee hij zijn publiek bespeelde en de vanzelfsprekendheid waarmee hij vervolgens uit beeld verdween, komt vroeg of laat onvermijdelijk bij mij terecht.

Sommige mensen hebben Antoine een oplichter genoemd. Een geldwolf ook. Met de kennis van nu zou ik eerder zeggen dat hij een opportunist was. Iemand die vol zelfvertrouwen een wedkantoor binnenstapt en al zijn kapitaal op zijn favoriete team inzet, simpelweg omdat dat hem eerder al zoveel winst heeft opgeleverd. Geen moment komt het bij hem op dat het team op een dag zal verliezen, dat hijzelf op een dag zal verliezen.

Nee, een oplichter was hij zeker niet. Hij fingeerde geen data, hij verzon geen gebeurtenissen. Naar wetenschappelijke maatstaven deed hij niets fout – wat men tegenwoordig ook mag beweren of schrijven.

Nooit heeft hij ook maar even de indruk gewekt dat hij mij belangrijker vond dan zijn onderzoek

Mijn vader kreeg mij in 2022. Hij was 34 en net begonnen aan zijn onderzoek naar klimaatverandering in de 21ste eeuw. Nooit heeft hij ook maar even de indruk gewekt dat hij mij belangrijker vond dan zijn onderzoek - vroeger vond ik dat lastig, inmiddels heb ik er wel een zekere bewondering voor. Hij deed tenminste nooit alsof. ’s Ochtends vroeg vertrok hij, een rijzige gestalte met daadkrachtige tred, naar zijn werkkamer verderop in onze buurt, ’s avonds laat kwam hij onverminderd energiek terug. Op mijn middelbare school vroegen docenten weleens op bewonderende toon of ik de zoon was van de Antoine Carstensen, de man die klimaatdiscussies eindelijk echt een hot topic had gemaakt. Het voornaamste wat ik wist, was dat mijn vader conclusies trok die andere wetenschappers te extreem vonden. Dat steeds meer media hem daardoor steeds sneller wisten te vinden. Zeker toen de hittegolven bleven toenemen, er iedere winter opnieuw recordtemperaturen werden gemeten en de Noordpool integraal van de wereldkaart verdween, kon mijn vader overal aanschuiven. Mensen willen bij een belangrijk onderwerp nu eenmaal een vast gezicht en mijn vader slaagde erin elke discussie naar zich toe te trekken; niet alleen omdat hij het gelijk aan zijn zijde had, ook omdat niemand zo’n krachtig spreker was als mijn vader en niemand zo overtuigend met temperatuurgrafieken of zijn eigen boeken kon wapperen.

Tien seconden voor twaalf (2029), De laatste fase (2033), Onze tijd is gekomen (2036) - de titels van zijn boeken lijken synoniemen en eigenlijk komt de inhoud ook steeds op hetzelfde neer. Het zijn lijvige, wat simpel geschreven werken vol doemgedachten en waarschuwingen, samen te vatten in één simpele zin: het veranderende klimaat zou onze ondergang inluiden. Jaren achtereen mocht mijn vader die voorspelling herhalen, in vloeiende zinnen waarin hij woorden als ‘apocalyps’ en ‘global warming’ voortdurend herhaalde. Zei hij iets nieuws? Eigenlijk niet. Maar misschien vond men het juist wel geruststellend steeds dezelfde ideeën te horen. Misschien was dat ook wel de voornaamste reden dat mijn vaders boeken, die doorgaans weinig positief werden gerecenseerd, zo goed bleven verkopen: zagen mensen de naam Antoine Carstensen op het omslag staan, dan wisten ze wat voor vlees ze in de kuip hadden. Een behapbaar toekomstverhaal dat weliswaar somber was, maar mensen daardoor wel in staat stelde hun eigen alledaagse tegenspoed te relativeren en zo zelfs een opbeurende werking had.

Illustratie: David Smit

Wat mijn vader uiteindelijk opbrak was ook niet de herhaling van zijn woorden, of de pessimistische ondertoon. Het was het feit dat hij er in zijn voorspellingen van uit was gegaan dat onze collectieve mentaliteit niet zou veranderen; hij had geen rekening gehouden met het menselijke vermogen om bedwelmd te raken door een nieuwe koers. En dat was wel precies wat er gebeurde: de algehele stemming sloeg in verbazingwekkend hoog tempo om toen het op de ene plek steeds natter werd, terwijl elders de aarde kraakte van de droogte. Kiezers eisten meer klimaatactie, politici beëindigden hun vastgeroeste samenwerkingen met fossiele energiebedrijven - die vervolgens failliet bleken te kunnen gaan, omdat grote investeerders onder druk van hun aandeelhouders ineens hun geld terugtrokken. Er werden energieneutrale en daarna zelfs energieleverende woningen gebouwd; er kwamen steeds meer windmolenparken in de Noordzee, er werden auto’s geïntroduceerd die broeikasgassen aan de atmosfeer onttrokken, iedere kilometer een beetje meer.

Veel van de ontwikkelingen die mijn vader als ‘levensbedreigend’ had bestempeld, bleken ineens betrekkelijk snel te verhelpen nu de fossiele economie zo drastisch werd weggedrukt en we beter om leerden gaan met het veranderende weer. En daar behoorde hij natuurlijk blij mee te zijn - de noodscenario’s die hij zo vreesde kwamen niet uit, hij had zichzelf wellicht zelfs als behoeder voor het grote gevaar kunnen beschouwen. Maar om een of andere reden slaagde hij er niet in zo te kijken, hij leek beledigd nu de wereld niet de gedaante aannam die hij voorspeld had.

Op een ijskoude zaterdagochtend - het moet in 2045 zijn geweest, mijn moeder was net overleden en voor het eerst in decennia werd weer een Elfstedentocht gehouden - belde mijn vader of ik met hem wilde afspreken. Dat alarmeerde me direct. In al die jaren had hij nooit zoiets voorgesteld. Hij zat in de hoek van het café, zijn tengere gestalte over zijn scherm gebogen. Zonder iets te zeggen, schoof hij het apparaat naar me toe. ‘Het werk van Antoine Carstensen definitief ontkracht.’ Het was een lang artikel, waarin zijn oeuvre uiterst zorgvuldig werd ontleed en alle concrete voorspellingen die hij had gedaan, één voor één werden ontkracht.

‘Ze maken me kapot,’ zei mijn vader met in zijn stem niets van het gebruikelijke zelfvertrouwen. ‘Dit is een persoonlijke aanval, helemaal ad hominem. Terwijl er met mijn berekeningen niets mis is.’

Een tijdje staarde hij naar het artikel op zijn scherm, alsof de inhoud misschien zou veranderen als hij maar lang genoeg keek.

‘Maar,’ zei ik, ‘je voorspellingen zijn niet uitgekomen. Dat is toch alleen maar fijn?’

Illustratie: David Smit

Hij hief zijn armen. Minutenlang zeiden we niets. Ik wist niet wat hij van me verwachtte. Opeens kreeg ik heel erg met hem te doen, hoe hij daar zat, zo ineengezakt, zo oud en weerloos. Het drong tot me door dat hij niemand anders had – geen echtgenote meer, geen collega’s die hem steunden, alleen zijn werk, of wat daar nog van over was.

Hij moet toen geweten hebben dat hij beter kon stoppen. Met boeken, met optreden. Hij had toch genoeg geld verdiend. Tegelijk moet hij zich ook gerealiseerd hebben dat hij niet kon stoppen. Dat hij de inzet van zijn werk alleen maar zou verhogen, dat hij er alles aan zou doen om zijn eerdere schrijfsels te redden.

Met de kennis van nu sluit ik niet uit dat hij nog die dag is begonnen aan wat hij jaren later zijn ‘oerboek’ noemde: En nu gaat het echt mis (2049).

Als een kind dat extra hard gaat krijsen zodra hij niet gehoord wordt, zo kan ik mijn vader ten tijde van En nu gaat het echt mis het beste omschrijven. Het was zijn dikste, meest pessimistische werk - alle huidige oplossingen waren ‘tijdelijke en oppervlakkige onzin’, schreef hij. Al met al ging het boek nauwelijks over de huidige wereld of het veranderende klimaat en leek het vooral bedoeld om zijn eerdere opvattingen te beschermen en zijn critici te wreken. Het eerste exemplaar werd uitgereikt bij een online uitgezonden liveshow, een programma waar mijn vader vaker te gast was geweest. Dit keer zat hij er onwennig bij, alsof hij vergeten was hoe hij zich ook alweer moest gedragen met een miljoenenpubliek. Nog terwijl de presentator een exemplaar van het boek omhoog hield, opende een andere gast – als ik het me goed herinner een acteur die zijn nieuwste film kwam promoten - de aanval op mijn vader. Hij somde vol overtuiging allerlei veranderingen op van de laatste decennia, zei dat de temperatuur de afgelopen eeuwen altijd schommelde en dat die ‘sombere wartaal van Carstensen’ voorbijging aan de mentale weerbaarheid van de mens, dat het ‘misantropisch wereldbeeld’ dat uit zijn werk sprak totaal achterhaald was.

Illustratie: David Smit

Het lukte mijn vader amper ertussen te komen en zelfs toen hij eindelijk over zijn ‘magnum opus’ mocht vertellen, klonk het krachteloos. Net of hij vergeten was hoe hij in eerste instantie precies bij zijn doemgedachten was gekomen. Ik kon het niet aanzien. De woorden ‘misantropisch wereldbeeld’ bleven maar door de studio echoën, kwamen achteraf nog terug in de vernietigende recensies over het boek. Ik heb ze nooit durven lezen, ik zag alleen de koppen boven de stukken (‘Carstensen overspeelt zijn hand definitief met onsamenhangend, totaal onwaarschijnlijk toekomstbeeld’; ‘De nieuwe Carstensen: meer lachwekkende sciencefiction dan wetenschap’).

Nadien heeft mijn vader niets meer geschreven en geen publieke optredens meer gehouden. Ik weet niet zeker of dat kwam doordat hij niet meer werd uitgenodigd of doordat hij de uitnodigingen afhield. Hij vertelde er niet over en de zeldzame keren dat we nog tot een gesprek kwamen, durfde ik er niet naar te vragen. Zijn naam valt tegenwoordig vooral nog in bijzinnen, vaak op wat lacherige, soms ook berispende toon, wanneer men een gedateerd wereldbeeld wil samenvatten. Heel af en toe zoekt een ijverige journalist contact met mij voor een achtergrondverhaal. De laatste tijd verdenk ik hen ervan dat ze alvast een in memoriam aan het schrijven zijn voor het geval mijn vaders overlijdt, een sappig verhaal over de geleerde die het land decennia liet geloven in een dystopische toekomst.

Wellicht maakte mijn vader de fout dat hij zich liet leiden door de menselijke neiging een bovengemiddeld belang aan de eigen tijd te hechten

Wellicht maakte mijn vader de fout dat hij zich liet leiden door de menselijke neiging een bovengemiddeld belang aan de eigen tijd te hechten. Alsof dat een uitvloeisel was van alle geschiedenis en daarmee ook een eindpunt van de geschiedenis was. Terwijl het in werkelijkheid slechts een tussenstop was, met problemen waarvoor achteraf een oplossing te vinden valt - zoals griep en de pest ooit dodelijke kwalen waren tot er een medicijn voor gevonden werd.

Wellicht blijkt hij op een dag alsnog een visionair, een profeet die enkel te vroeg was met zijn voorspellingen, het valt niet uit te sluiten. Waarschijnlijker is dat zijn boodschap binnenkort definitief vergeten is - misschien had hij er beter aan gedaan jong te overlijden, op het toppunt van zijn roem.

Al weet ik niet of hij werkelijk meekrijgt wat men van hem denkt of vindt. Sinds mijn vader in een verzorgingstehuis zit, zegt hij nauwelijks nog iets. Wanneer ik tegen hem praat, en een zeldzaam medelijden mijn stem insluipt, knikt hij vriendelijk, maar de laatste tijd betwijfel ik of mijn woorden ook maar enigszins tot hem doordringen. Meestal zit hij voor het raam en kijkt roerloos naar buiten. Van zijn boeken is geen spoor meer te vinden. Soms probeer ik zijn blik te volgen, naar de gebouwen aan de overkant van de weg, een langsvliegende vogel, de zachtjes bewegende wolken.

Waarom ik vier schrijvers vroeg om een alternatief voor de apocalyps te schrijven Kunnen we ons een toekomst voorstellen waarin we het klimaatprobleem de baas zijn geworden? Dat vroeg ik aan vier Nederlandse schrijvers, want verbeelding kan de status quo doorbreken. Lees hier de tekst van correspondent Klimaat & Energie Jelmer Mommers