Noem eens een beroepsgroep waarin burgers minder vertrouwen hebben dan in bankiers en EU-technocraten.

Hoi, collega’s!

Journalisten, kun je veilig stellen, scoren ronduit bedroevend in het van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Nu valt er natuurlijk van alles af te dingen op dit soort cijfertjes: een flink deel van het wantrouwen dat burgers hebben jegens instituties en hun vertegenwoordigers zal ook een kwestie van algemene boos- en ontevredenheid zijn. Ongetwijfeld zal er in deze enquête veel over één populistische kam geschoren zijn: dé politiek, dé banken, dé journalistiek - tweedehandsautoverkopers, allemaal!

Bovendien, wantrouwen is niet per definitie slecht. Een kritische houding tegenover de powers that be is ook een teken van een vrije en ontwikkelde samenleving. In Noord-Korea zal het ‘vertrouwen’ in pers en politiek beduidend hoger liggen.

Iederéén wantrouwt de pers

Maar laten we voor het gemak aannemen, zoals het CBS ook doet, dat vertrouwen in instituties belangrijk is voor het functioneren van een democratie en dat de percentages een redelijke weergave zijn van hoe er over deze instituties wordt gedacht. Dan kun je moeilijk om de conclusie heen: journalisten hebben een probleem.

Nog niet eens één derde van de Nederlandse burgers heeft vertrouwen in de pers. Alleen kerken scoren anno 2015 slechter. Het leger, de EU, de Tweede Kamer (!) scoren allemaal beter. Zelfs de politie - die - geniet twee keer zoveel vertrouwen als de journalistiek.

En, wat vooral opvalt: het lage vertrouwen in de pers is samenlevingsbreed. Bij andere instituties verschilt de mate van vertrouwen sterk per leeftijd, opleidingsniveau en inkomen. Maar voor de pers geldt: of je nu jong of oud, laag- of hoogopgeleid, arm of rijk bent, de argusogen zijn een feit.

De hamvraag is dan: waarom? Het CBS zelf gaat niet in op eventuele oorzaken, maar dit zijn mijn best guesses.

Oorzaak 1: De leugen van de objectiviteit

Sinds eind negentiende eeuw is het een journalistiek ideaal en wordt het journalisten met de paplepel ingegoten: het streven naar ‘objectiviteit.’ Nog altijd geldt op scholen voor journalistiek en de meeste redacties de mantra dat journalistiek meer wetenschap dan kunstvorm is: je gaat op zoek naar de Feiten, die vormen de Waarheid en daar ben je als journalist de Boodschapper van. Dat elk verhaal doorspekt is met subjectieve interpretatie, wordt door de meesten nog altijd postmoderne blabla gevonden: een journalist vertelt slechts ‘wat er speelt.’

Dat elk verhaal doorspekt is van subjectieve interpretatie, wordt door de meesten postmoderne blabla gevonden: een journalist vertelt slechts ‘wat er speelt’

Hoe diepgeworteld dit objectiviteitsideaal is, is goed te illustreren aan de hand van de woorden van Bart Nijpels, voormalig eindredacteur van Brandpunt Reporter: ‘Ik ben van de objectieve benadering,’ op NieuweJournalistiek.nl. ‘Een onderzoeksjournalist hoort niet gedreven te worden door idealen.’

In mijn oren klinkt dat als Chinees, want: natúúrlijk word je gedreven door idealen - hoe kies je anders wat je belangrijk vindt om te vertellen en wat niet? Toch is nog steeds een heel groot deel van het journaille van de Nijpelsschool.

Zie hier bron één van het wantrouwen. Want iedereen kan zien, horen en aan zijn water voelen dat journalistiek niet objectief is. Natuurlijk, een deel van de onvrede is ook gewoon een kwestie van jouw mening niet vertegenwoordigd zien: als een journalist iets zegt wat niet strookt met jouw wereldbeeld, heet dat algauw ‘een gebrek aan objectiviteit.’ Maar, dat versterkt de journalistiek zelf ook door objectiviteit te veinzen. Noem het postmodernisme, of gewoon mediawijsheid, maar burgers hebben door dat neutraliteit een leugen is. Of op zijn minst een pose.

Oorzaak 2: Schreeuwen als businessmodel

Vraag een journalist waarom hij journalist is geworden en het antwoord zal vermoedelijk hoogdravender zijn dan: je moet toch wat voor je geld?

Journalisten zijn in de regel idealistische types (niet gek ook, zo geweldig betaalt het niet): De macht controleren! De burger informeren! Onrecht aan de kaak stellen!

Als schreeuwen om aandacht je bedrijfsmodel is, krijg je waar de Drie Biggetjes over mee kunnen praten - een steeds sceptischer gehoor

Ondertussen is de institutionele praktijk een stuk minder verheven. Mediabedrijven zijn veelal grote commerciële organisaties waar het rendementsdenken evenzeer wortel heeft geschoten als in andere sectoren met een idealistische inborst (zoals het onderwijs en de zorg). En dat denken schrijft voor: er moeten markaandelen worden veroverd, advertenties worden verkocht, winsten worden geboekt.

In medialand komt dat uiteindelijk neer op hetzelfde: er moet zo veel mogelijk aandacht worden getrokken. Journalistiek is in de harten van journalisten een nutsfunctie (de vierde macht!), maar in de praktijk een aandachtseconomie. En dat betekent dat sensationaliseren, simplificeren, bang maken, aandikken en dramatiseren in het businessmodel zit ingebakken. Wie er niet aan meedoet, legt het af tegen de aandachtsconcurrent.

Zie daar bron twee van het wantrouwen. Als schreeuwen om aandacht je bedrijfsmodel is, krijg je waar de Drie Biggetjes over mee kunnen praten - een steeds sceptischer gehoor.

Oorzaak 3: Zenden, zenden, maar niet ontvangen

Tot slot is er nog het probleem waar wel meer van deze gewantrouwde instituties mee te kampen hebben: de nadelige gevolgen van eenrichtingsverkeer. Vraag een burger naar het waarom van zijn wantrouwen in, bijvoorbeeld, de politiek of de Europese Unie, en bijna altijd is het antwoord: ze luisteren niet.

En als dat op één instituut bij uitstek van toepassing is, dan is het wel de pers. Al decennia is de meeste journalistiek een zendmodel. Zelfs het internet, dat tweerichtingsverkeer makkelijker maakt dan ooit, wordt door de meerderheid van de journalisten nog altijd gebruikt alsof het van papier is.

Want, ja: je kunt als lezer wel reageren onder ieder nieuwsbericht dat op het web verschijnt, maar staat daar ooit een journalist tussen die terugpraat? Zelden. In die zin is de relatie tussen pers en publiek dezelfde als zestig jaar geleden: top-down. Wij praten, u luistert. En als u praat, luisteren wij niet - erger nog: we ergeren ons eraan. ‘Reaguren,’ noemen we dat dan.

In een tijd waarin instituties nog in hoog aanzien stonden en bijna alle relaties top-down en eenrichting waren, zoals in het verzuilde Nederland van de jaren vijftig, kwam je hier nog wel mee weg. Maar in een tijd dat autoriteit niet vanzelfsprekend is en achting voor instituties plaatsgemaakt heeft voor vertrouwen in personen, kom je met zo’n houding niet heel ver.

Integendeel, dan ga je langzaam maar zeker tot de meest gewantrouwde instituties van het land behoren.

Dus?

Dat de pers zo gewantrouwd wordt, is dus wel begrijpelijk - maar daarmee nog niet in marmer gehouwen. Er is iets aan te doen.

Stap 1 is: Eerlijk zijn over je aannames, blinde vlekken en vooringenomenheid. Voor klassiek geschoolde journalisten voelt dat misschien alsof je je geloofwaardigheid op het spel zet, maar het tegendeel is waar: wie zijn beperkingen durft te tonen, boezemt juist vertrouwen in.

Stap 2 is: Niet schreeuwen als er geen brand is. Relevantie verkoopt, ook als je het fluistert. Sterker nog: hoe sensationalistischer de concurrentie, hoe meer je opvalt als je daar niet aan meedoet. Dan trek je toch de aandacht, maar op een geloofwaardigere manier.

En stap 3: Ga eens in gesprek met je publiek. Niet iedereen is een complottheoreticus of een reagurende gek. Er zijn ook mensen die iets zinnigs te vertellen hebben - mits er naar ze geluisterd wordt. Het internet heeft ons de middelen al in de schoot geworpen. Nu de mentaliteit nog.

Het alternatief? Een kerk worden. En preken voor lege zalen.