Leugens, grove leugens en het bbp
Brekend: het bbp is met 0,1 procent gegroeid, aldus het Centraal Bureau voor de Statistiek. Gisteren kregen we de grootste mythe van onze tijd weer voorgespiegeld. Hoe het met ons gaat, laat zich al lang niet meer uitdrukken met een cijfer dat is bedacht in een tijd van depressie en oorlog.
Het begon rond kwart voor drie ’s middags. Op tien kilometer diepte beefde de aarde zoals ze in anderhalve eeuw niet had gebeefd. Honderd kilometer verderop sloegen de seismometers op tilt: een kracht van 9 op de schaal van Richter. Minder dan een halfuur later raasden de eerste golven over Japan. Ze bereikten hoogtes van tien, vijftien, soms wel twintig meter. In een paar uur tijd werd maar liefst 400 km² land bedolven onder water, modder en gruis. Bijna 20.000 mensen kwamen om in het natuurgeweld.
Een paar maanden later becijferde de Wereldbank de schade op 235 miljard dollar – een bedrag zo groot als het bbp van Griekenland. De Britse krant The Guardian schreef dat de Japanse economie in een vrije val was beland. De Zeebeving van Sendai, op 11 maart 2011, zou de geschiedenis ingaan als de duurste ramp. Ooit.
Rampen zijn zo gek nog niet, voor het bbp althans
En toch is dat niet het hele verhaal. Een paar dagen na de ramp voorspelde Michiel Vergeer, hoofdeconoom van het Centraal Bureau voor de Statistiek, dat de Japanse economie er van zou opknappen. Natuurlijk, op korte termijn zou de productie inzakken. Maar na een paar maanden zou de wederopbouw leiden tot meer vraag, werkgelegenheid en consumptie. ‘Een geweldige impuls voor de economie,’ jubelde Vergeer.
Hij kreeg gelijk.
Na een kleine krimp in 2011 groeide Japan in 2012 weer - met 2 procent. En nu gaat het nog beter. Het land is onderhevig aan een oude economische wet: rampen zijn zo gek nog niet, voor het bbp althans. Zo kwam de Verenigde Staten pas echt uit de Grote Depressie van de jaren dertig toen de grootste ramp van de vorige eeuw aanving: de Tweede Wereldoorlog. Zelfs onze Watersnoodramp van 1953 stimuleerde de economie. Aan het begin van de jaren vijftig zat de Nederlandse industrie nog in het slop, maar nadat grote delen van Zeeland waren overspoeld steeg de groei van 2 naar 8 procent per jaar.
‘[We] trokken ons aan de eigen haren uit de overstroomde Zeeuwse klei,’ schrijft de econoom en historicus Merijn Knibbe.
Wat gezien wordt
Moeten we dan niet dagelijks een dijk doorsteken? Een wijk in puin schieten? Een fabriek opblazen? Hartstikke goed voor de werkgelegenheid. Geweldig voor de economie.
Toch zou de econoom Frédéric Bastiat het er niet mee eens zijn geweest. In 1850 schreef hij een essay met de titel Ce qu’on voit et ce qu’on ne voit pas, oftewel: ‘Dat wat gezien en dat wat niet gezien wordt.’ Op het eerste gezicht lijkt het een prima idee om een ruitje in te trappen. ‘Stel dat het zes franc kost om de schade te repareren,’ redeneerde Bastiat. ‘En stel dat het de handel bevordert met zes franc – ik geef het toe; ik heb er geen woord tegenin te brengen, je redeneert correct. De glazenmaker komt, doet zijn werk, ontvangt zes franc, wrijft in zijn handen...’ Ce qu’on voit.
Maar die theorie houdt geen rekening met wat we niet zien, realiseerde Bastiat zich. Stel dat minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) aan de Tweede Kamer rapporteert: ‘Dames en heren, er is 15 procent extra activiteit op straat geregistreerd.’ Je zou toch willen weten waar het over gaat. Wildplassen of buurtbarbecues? Flashmobs of straatovervallen? Wat is de aard van al die activiteit?
Dat is nu precies wat onze heilige maatstaf van vooruitgang, het bbp, niet meet. Ce qu’on ne voit pas.
Wat niet gezien wordt
Want wat is het eigenlijk?
Simpel: het bbp is de optelsom van alle goederen en diensten die in een land worden geproduceerd, door binnen- en buitenlandse ondernemingen.
Dan zie je een boel over het hoofd, zou Bastiat zeggen. Vrijwilligerswerk, schone lucht, het gratis plakje worst bij de slager – het bbp wordt er niet groter van. Als een zakenvrouw met haar schoonmaker trouwt dan krimpt het bbp - haar vent doet zijn werk voortaan als huisman. Of neem Wikipedia, waar mensen niet in geld, maar in tijd voor betalen. Het heeft de oude Encyclopedia Britannica weggevaagd, met alle gevolgen voor het bbp. Volgens schattingen van de OESO (de denktank van rijke landen) zou het bbp anderhalf keer zo groot zijn als we al het onbetaalde werk meerekenen. Het meetellen van onze vrije tijd zou het zelfs verdubbelen.
Maar het bbp is niet alleen blind voor veel goede dingen, het rekent ook ellende mee alsof het de wereld verbetert. Files, drugsmisbruik, vreemdgaan – het zijn goudmijntjes voor tankstations, afkickklinieken en echtscheidingsadvocaten. De grootste held van het bbp is een gokverslaafde kankerpatiënt die net is beroofd, door een dure scheiding gaat en volledig op hol slaat tijdens de Drie Dwaze Dagen. Milieuvervuiling draagt zelfs dubbel bij: als de troep wordt achtergelaten en als het weer moeten worden opgeruimd. Een eeuwenoude boom telt pas mee als je hem omhakt, in stukjes zaagt en verkoopt.
De grootste held van het bbp is een gokverslaafde kankerpatiënt die net is beroofd, door een dure scheiding gaat en volledig op hol slaat tijdens de Drie Dwaze Dagen
Zo is het rijkste land ter wereld, de Verenigde Staten, topscorer als het om sociale ellende gaat. Geestesziektes, tienerzwangerschappen, obesitas, vervuiling en misdaad: het bbp vindt het allemaal prachtig. Het is ook blind voor ongelijkheid, die in 80 procent van alle landen groeit, en schuld, wat leven op de pof wel heel verleidelijk maakt.
Alsof dat nog niet genoeg is, wordt ook de groei van onze kennis niet meegerekend in het bbp. In de afgelopen jaren zijn onze mobiele telefoons slimmer, sneller en mooier geworden. Maar ook goedkoper - en dus telt het niet mee. Iemand met een mobieltje in Afrika heeft nu toegang tot meer informatie dan president Clinton in de jaren negentig, maar de informatiesector maakt een even groot deel uit van de economie als 25 jaar geleden (ongeveer 4 procent). Dertig jaar geleden kostte een gigabyte dataopslag nog 300.000 dollar, nu minder dan 10 cent. Het zal het bbp een worst wezen.
Begrijp me niet verkeerd: in veel landen gaan economische groei, geluk en gezondheid nog hand in hand – daar zijn nog magen te vullen en muren te metselen. Maar de inwoners van het rijke Westen zijn aan het einde van een lange historische reis gekomen: de economische groei, als motor van vooruitgang, lijkt te zijn opgebrand. Al dertig jaar levert groei nauwelijks extra welzijn op. Wij zijn de eerste generatie die andere manieren moet zoeken om de kwaliteit van ons leven te verbeteren.
Elke eeuw zijn cijfers
Het bbp is misschien wel de grootste mythe van onze tijd. Waar politici van Pechtold tot Wilders en van Roemer tot Rutte ook over ruziën, over één ding zijn ze het eens: het bbp moet groeien. Groei is goed. Het is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht en goed voor de overheid, die dan nog meer uit kan geven.
De moderne journalistiek is bijna ondenkbaar zonder het bbp. Ieder kwartaal publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ons groeicijfer: het ultieme rapport voor ieder kabinet. Een bbp dat krimpt betekent recessie, een bbp dat blijft krimpen mondt uit in depressie, of erger nog: crisis. Eigenlijk biedt het alles wat journalisten willen: harde cijfers, regelmaat, de mogelijkheid experts aan het woord te laten. En het belangrijkste: het bbp biedt een moraal. Hoe presteert het kabinet? Hoe gaat het met ons land? Wordt het leven er nog een beetje beter op? Wees gerust, het CBS heeft de nieuwe cijfers. Het bbp geeft het antwoord.
En dan te bedenken dat het tachtig jaar geleden nog niet eens bestond.
Natuurlijk, de fascinatie voor het meten van rijkdom is oud. Het gaat terug tot op de pruikentijd. De economen van toen, de zogenoemde ‘fysiocraten’, geloofden dat al het goede van het land kwam. En dus hielden ze zich vooral bezig met de opbrengst van de oogst. De Engelsman William Petty kwam in 1665 als eerste met een schatting van wat hij het ‘nationale inkomen’ noemde. Hij wilde weten hoeveel belasting Engeland maximaal zou kunnen opbrengen (en hoelang de oorlog met Holland nog betaalbaar was). In tegenstelling tot de fysiocraten dacht Petty dat ware rijkdom niet van het land, maar van de lonen kwam. Hij vond dat die meer belast moesten worden. (Niet toevallig was Petty zelf een rijke landeigenaar.)
Zo heeft iedere tijd zijn eigen, eigenaardige ideeën over wat een land echt rijk maakt. Neem Adam Smith (1723-1790), de vader van de moderne economie, die geloofde dat niet alleen de landbouw, maar ook de maakindustrie bijdroeg. De diensteneconomie - van entertainers tot masseurs en van advocaten tot consultants (ongeveer twee derde van de moderne economie dus) - vond Smith nog ‘van geen enkele waarde’.
Adviezen van Ben Tiggelaar, Lidl-bier of een avondje Veldhuis en Kemper kunnen bijdragen aan de welvaart van een land
Maar terwijl de geldstromen verschoven van boerderij naar fabriek en van lopende band naar kantoor, veranderden de cijfers mee. Alfred Marshall (1842-1924) was de eerste econoom die vond dat het uiteindelijk niet om de aard, maar om de prijs van een product gaat. Adviezen van Ben Tiggelaar, Lidl-bier of een avondje Veldhuis en Kemper kunnen volgens de theorie van Marshall allemaal bijdragen aan de welvaart van een land. Als er maar een prijskaartje aan hangt.
Toch stond Herbert Hoover, president van de Verenigde Staten, tachtig jaar geleden nog voor een onmogelijke opgave. Hij moest de Grote Depressie bestrijden aan de hand van een ratjetoe aan cijfers: de beurskoersen, de prijs van ijzer en het volume van het vrachtwagenvervoer. Zijn belangrijkste cijfer was de ‘hoogovenindex’ – een rommelig ding dat aan moest geven hoe groot de productie van de staalindustrie was.
In 1931 riep het Amerikaanse Congres de belangrijkste economen van het land bijeen. Wat bleek: ze konden niet eens de meest basale vragen over de toestand van de economie beantwoorden. De laatste betrouwbare cijfers dateerden van 1929. Toen werd een briljante Russische professor aan het werk gezet. De jonge Simon Kuznets moest een antwoord geven op een simpele vraag: hoeveel spullen kunnen we maken? In de jaren die volgden zou hij het fundament leggen voor wat later het bbp werd.
Het belang van dat cijfer valt moeilijk te overschatten. Volgens sommige historici was de uitvinding van het bbp nog belangrijker dan de uitvinding van de atoombom. Het bbp bleek een geweldige maatstaf voor de kracht van een oorlogseconomie. ‘Alleen zij die een persoonlijk aandeel hadden in de mobilisatie voor de Eerste Wereldoorlog zullen zich realiseren hoeveel de schattingen van het nationale inkomen hielpen bij de krachtinspanning van de Tweede Wereldoorlog,’ schreef Wesley C. Mitchell, directeur van het Amerikaanse Bureau voor Economisch Onderzoek, even na de oorlog.
Cijfers kunnen het verschil maken tussen leven en dood. Hitler miste de statistieken om de Duitse economie helemaal op stoom te krijgen. Pas in 1944, toen de Russen oprukten in het oosten en de geallieerden landden in het westen, bereikte de Duitse economie zijn hoogste productiekracht. Het Amerikaanse bbp had toen al gezegevierd - Kuznets kreeg er aan het einde van zijn leven de Nobelprijs voor.
Vanuit de ruïnes van depressie en oorlog verrees het bbp als ultieme maatstaf voor alle vooruitgang. De glazen bol van de natie, het cijfer om af te rekenen met alle andere cijfers. En dit keer niet om een oorlog te winnen, maar om de consumptiemaatschappij te grondvesten. ‘Zoals een satelliet in de ruimte het weer van een heel continent kan laten zien, zo geeft het bbp een beeld van de totale staat van de economie,’ schreef de beroemde econoom Paul Samuelson in zijn handboek Economics (het best verkochte economische leerboek aller tijden). ‘Zonder het bbp zouden beleidsmakers dobberen in een zee van ongeorganiseerde data. Het bbp is als een baken dat helpt de economie naar de belangrijkste economische doelen te sturen.’
Vóór de uitvinding van het bbp werden economen nauwelijks door journalisten geciteerd. Maar na de oorlog waren ze niet meer weg te slaan uit de krantenkolommen. Ze konden ineens wat niemand anders kon: de werkelijkheid beheersen, de toekomst voorspellen.
En natuurlijk, niemand kon ontkennen dat het bbp geweldig was geweest tijdens de oorlog. Toen de vijand voor de poort stond draaide alles om productie: zoveel mogelijk tanks, vliegtuigen, bommen en granaten. In oorlogstijd is het prima om van de toekomst lenen. In oorlogstijd is het verstandig om het milieu te vervuilen en schulden te maken. In oorlogstijd is het een goed idee om je gezin te verwaarlozen, vrouwen en kinderen achter de lopende band te zetten, je vrije tijd op te offeren en alles wat het leven de moeite waard maakt te vergeten. Het bbp helpt daar als geen ander bij. De ecoloog en econoom Herman Daly schrijft dat het ons in staat stelt de economie te runnen alsof het een ‘business in liquidation’ is. Want als het niet meer lukt te groeien door te innoveren of harder te werken, dan kun je altijd nog lenen, lenen, lenen.
Hallo, wereldwijde recessie van 2008.
Alternatieven
Het bbp is bedacht voor een andere tijd, met andere problemen.
En dat is niet triviaal. Het is geen kleinigheidje dat onze statistiek de vorm van onze economie niet meer omvat. Iedere tijd heeft zijn eigen cijfers nodig. In de achttiende eeuw ging het nog om de omvang van de oogst. In de negentiende eeuw was het de lengte van het spoor, het aantal fabrieken en de kolenexport. In de twintigste eeuw ging het om de industriële massaproductie, met de natiestaat als belangrijkste eenheid.
Maar nu valt onze welvaart niet meer in simpele euro’s te vatten. Van zorg tot onderwijs, van de publieke omroep tot de financiële sector – nog altijd zijn we op ‘efficiency’ en ‘rendement’ gefixeerd, alsof de samenleving één grote lopende band is. Maar juist in een diensteneconomie werken simpele, kwantitatieve targets niet meer. ‘Het bbp meet alles, behalve wat het leven de moeite waard maakt,’ zei Robert Kennedy eens.
We zijn, kortom, aan nieuwe cijfers toe.
Al in 1972 opperde de Vierde Drakenkoning van Bhutan om voortaan het ‘bruto nationaal geluk’ te meten. Het bbp hield volgens hem geen rekening met cruciale culturele aspecten (‘Kent u de traditionele dansen?’). Toch lijkt het becijferen van geluk even kortzichtig en arbitrair als het bbp. Je kunt ook gelukkig zijn als je onder de drugs zit – ce qu’on ne voit pas. ‘Liever een ongelukkige Socrates dan een gelukkig zwijn,’ schreef John Stuart Mill, de grondlegger van het liberalisme lang geleden.
Politiek wordt uitbesteed aan cijfers en zo verwordt het goede leven tot statistiek
Een andere optie is de ‘Genuine Progress Indicator’ (GPI) of de ‘Index of Sustainable Economic Welfare (ISEW), die ook vervuiling, misdaad, ongelijkheid en vrijwilligerswerk meerekenen. In Nederland groeide de GPI veel minder snel dan het bbp; in de VS is de GPI er sinds de jaren zeventig zelfs op achteruitgegaan. Of neem de Happy Planet Index, die de ecologische voetafdruk en het levensgeluk meeneemt. In dit ranglijstje staat Nederland in de middenmoot en de VS ergens onderaan.
Maar toch, ook over deze cijfers ben ik sceptisch.
Bhutan doet het geweldig in zijn eigen index, die de etnische zuivering van de Lhotshampa bevolking niet meerekent. Het dictatoriale Oost-Duitsland had een ‘bruto sociaal product’ dat jaar na jaar bleef stijgen ondanks de immense sociale, ecologische en economische schade die werd aangericht. Misschien is het een goede zaak dat we hoog scoren op de Human Development Index van de Verenigde Naties of de Better Life Index van de OESO. Maar niet zolang we niet weten wat er gemeten wordt. Simpele ranglijstjes verhullen meer dan ze laten zien.
Een ding is zeker: terwijl we rijker worden, wordt het moeilijker onze rijkdom te meten. ‘We geven een steeds groter deel van ons inkomen uit aan activiteiten met een intrinsiek aspect van performance en ervaring,’ schrijft Diana Coyle (Princeton University). Toch is de lokroep van de cijfers moeilijk te weerstaan. ‘We hebben een hoog studierendement, dus we geven goed onderwijs’ – ‘onze dokters zijn doelmatig en efficiënt, dus we leveren goede zorg’ – ‘we publiceren veel, dus we zijn een excellente universiteit’ – ‘we hebben hoge kijkcijfers, dus we maken geweldige televisie’ – ‘de economie groeit, dus het gaat goed met ons land.’
Zo wordt politiek uitbesteed aan cijfers en verwordt het goede leven tot statistiek. Sturen op getallen is het enige wat rest in een land waarvan de inwoners niet meer weten wie ze zijn - een land dat niet weet waar het naartoe wil.
Een dashboard van vooruitgang
Er zijn drie soorten leugens, zou de Britse premier Benjamin Disraeli eens hebben geschamperd. ‘Leugens, grove leugens en statistiek.’
Toch wil ik vasthouden aan dat oude principe van de Verlichting: we moeten onze beslissingen maken op basis van zo betrouwbaar mogelijke informatie en cijfers. We hebben een dashboard nodig van allerlei indicatoren die meten wat het leven de moeite waard maakt: geld en groei, natuurlijk, maar ook geluk, vrijwilligerswerk, werkgelegenheid, zekerheid en solidariteit. Vooral het meten van tijd – hét schaarse goed van deze eeuw – is cruciaal.
‘Zo’n dashboard kan nooit objectief zijn,’ klinkt het dan. En zo is het. Waardenvrije, neutrale cijfers bestaan niet. Achter iedere statistiek zitten aannames en oordelen. En belangrijker nog: cijfers kaderen het handelen in. Dat geldt voor het bbp, maar evengoed voor de Human Development of Happy Planet Index. We hebben nieuwe cijfers nodig – juist omdat we anders moeten gaan handelen.
Tachtig jaar geleden waarschuwde Simon Kuznets er nog voor. ‘De welvaart van een natie kan nauwelijks worden begrepen vanuit een meting van het nationaal inkomen,’ schreef hij aan het Amerikaanse Congres. ‘Zulke metingen zijn onderhevig aan illusies en misbruik, omdat ze over dingen gaan die centraal staan in de conflicten tussen sociale groepen, waarbij de effectiviteit van een argument afhankelijk is van oversimplificatie.’
De welvaart van een natie kan nauwelijks worden begrepen vanuit een meting van het nationaal inkomen
Na de oorlog begon Kuznets zich steeds meer zorgen te maken over het monster dat hij had geschapen. ‘We moeten onderscheid maken tussen de kwantiteit en kwaliteit van groei,’ schreef hij in The New Republic. ‘Tussen kosten en baten, tussen de korte en de lange termijn. Ieder streven naar “meer groei” zou moeten specificeren wat voor groei, en waarvoor.’
Het journaal opende er gisteren mee: ‘Nederland is uit de recessie.’ De economie groeide in het derde kwartaal met 0,1 procent. Minister Dijsselbloem reageerde opgetogen: het tij is gekeerd, we gaan langzaam weer de goede kant op. ‘Hoopgevend,’ vond minister Kamp. Het kabinet wijst op de gunstige voorspellingen van het Centraal Planbureau, ook al komen die in minder dan 10 procent van alle gevallen uit.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid schreef het onlangs nog: ‘Inhoudelijke politieke debatten over de doelen van economisch beleid (...) worden in Nederland maar weinig gevoerd.’ En dus is het aan ons, kritische burgers en journalisten, om vragen te stellen. Wat is groei? Wat is vooruitgang? Hoe gaat het echt met dit land?
Iedere tijd heeft zijn eigen cijfers nodig; de onze zijn aan vervanging toe.