Maak kennis met de Europese Unie van Hypocrisie en Hoogmoed

Tomas Vanheste
Correspondent Europa tussen macht en verbeelding
Foto: Planet Observer / Getty Images

In een scherp en vermakelijk boek schiet een Indiase journalist gaten in het Europese zelfbeeld. We zijn niet de bakermat van de mensenrechten, het walhalla van innovatie en de koploper op klimaatgebied, maar een verdeeld en verzwakt continent dat snel tot zelfinzicht moet komen, wil het niet het onderspit delven.

Er zijn twee Europa’s. Dat van de retoriek en dat van de realiteit.

Dat van de retoriek ziet zichzelf als de uitvinder van de mensenrechten en democratie. Als de supermacht die diversiteit viert en met de zachte macht van de diplomatie haar waarden over de hele wereld aan de man brengt. Als het continent met de grootste en innovatiefste economie. Als het brein van de wereld en de aanvoerder van de strijd tegen klimaatverandering.

Dat van de realiteit is het Europa van homogene natiestaten die zich geen raad weten met andersgekleurden en andersdenkenden. Waar extreem rechts alom in opmars is en minderheden in het verdomhoekje zitten. Dat vergrijst en verslapt en in rap tempo door opkomende economieën voorbij wordt gestreefd. Dat zijn enorme ecologische voetafdruk maskeert door zijn vervuiling te exporteren.

Het is deze spanning tussen retoriek en realiteit die de Indiase journalist Pallavi Aiyar blootlegt. Ze was een aantal jaren correspondent in Brussel en heeft nu haar bevindingen opgetekend in het vaak scherpe, soms irritante New Old World.

In de categorie nogal overtuigend: haar spot over de rol als klimaatgoeroe die de EU zich aanmeet, haar kritiek op de verkrampte Europese omgang met diversiteit en haar verontwaardiging over het gepoch met ‘Europese waarden.’

In de categorie nogal hinderlijk: haar gelamenteer over de luie Europeaan die liever vakantie houdt dan werkt.

Europa exporteert zijn vervuiling

Vrolijk en wrang is het hoofdstuk dat Aiyar wijdt aan de ‘hypocrisie en hoogmoed’ van de Europese retoriek over klimaatverandering.

Het is waar: de Europese Unie presenteert zich als op het gebied van klimaatactie. Ze dat ze de uitstoot van broeikasgassen al met 23 procent heeft weten terug te brengen sinds 1990.

Met ironie schrijft Aiyar over de vele zaaltjes waar ze presentaties bijwoonde over de grootse prestaties van de EU in het gevecht tegen klimaatverandering. Altijd stonden bij de ingang tafels vol plastic waterflesjes. ‘In India sterven elk jaar meer dan 200.000 kinderen aan diarree door bacteriën in het drinkwater,’ tekent ze op. ‘En hier in Europa, waar kraanwater zo veilig is als moedermelk, kiezen mensen ervoor flesjes water te drinken, terwijl ze eloquent over klimaatverandering staan te babbelen.’

Hier in Europa kiezen mensen ervoor flesjes water te drinken, terwijl ze eloquent over klimaatverandering staan te babbelen

Het laat in haar ogen zien dat we nauwelijks bereid zijn onze luxe levens op te geven. Levens die gebaseerd zijn op het in rap tempo in de lucht pompen van gedurende miljoenen jaren in de bodem vastgelegde koolstofvoorraden.

Zeker, de EU heeft de uitstoot van broeikasgassen al aardig weten terug te dringen. Maar ze heeft - 40 procent minder tegen 2030 - wel slim verbonden aan haar eigen grondgebied. De uitstoot van broeikasgassen door de teelt en transport van veevoer uit Zuid-Amerika voor het vlees dat we hier opeten, is dus niet meegenomen. Als we alle door onze consumptie veroorzaakte uitstoot wél meerekenen, dan is het nog maar zeer de vraag of er een afname is. De Nederlandse daalt in ieder geval niet.

Met andere woorden: we exporteren de aan onze consumptiepatronen verbonden vervuiling in plaats van die echt te verminderen.

Bovendien is de nog altijd ruim vier keer hoger dan in Aiyars land van herkomst. Toch toont India de bereidheid zijn groei te temperen. Begin oktober lanceerde het land zijn in de aanloop naar de grote klimaatconferentie in Parijs aanstaande december. India wil de uitstoot van broeikasgassen per eenheid bruto nationaal product met 33 tot 35 procent teruggedrongen hebben in 2030 ten opzichte van 2005. Dat het land kiest voor een daling van de emissie-intensiteit in plaats van een absolute reductie is zeker te rechtvaardigen: het moet nog een enorme inhaalslag maken. Het voorstel is dan ook door met instemming onthaald.

De Indiase ambities doen zeker niet onder voor de Europese. Het is een bevestiging van Aiyars stelling dat de EU weinig reden heeft zich als het lichtende voorbeeld voor te doen.

Waarom kijkt Europa niet naar India?

Inspiratie kan de EU in de ogen van Aiyar ook bij India opdoen als het gaat om het samenbinden van een veelheid van talen en culturen in een politieke en economische unie.

‘Delhi is een stad waar minirokjes en boerka’s, kameelkarren en BMW’s, met as besmeerde asceten en werknemers van multinationals naast elkaar leven,’ schrijft ze. Het land kent meer dan twintig officiële talen en minstens zoveel religies.

India mag dan regelmatig worden geteisterd door religieus geweld, toch is het land naar haar overtuiging een bewijs dat het mogelijk is ‘een sterke, gemeenschappelijke identiteit te creëren uit een ogenschijnlijk gefragmenteerde veelheid.’ Haar land kan als gids van de EU dienen bij de poging te ontsnappen aan ‘de homogeniserende tirannie van de natiestaat.’ Maar de EU is volgens Aiyar te arrogant om te geloven dat ze elders haar licht kan opsteken, zeker niet bij het ‘smerige, arme, krioelende India.’

Ooit was Europa ook een tapijt van overlappende talen, religies en gemeenschappen, brengt ze in herinnering. Maar na de twee wereldoorlogen zijn de etnisch homogene natiestaten ontstaan waarvan de bevolking nu zoveel moeite heeft met de aanwezigheid van immigranten met een moslimachtergrond.

Met spot schrijft ze over het alom opgeld doende idee dat de moslims het continent komen veroveren. In werkelijkheid vormen ze vooral een politiek onmachtige, continu met werkloosheid en discriminatie vechtende minderheid die in de slechtste buurten leeft.

Nog erger: België

Het land dat de Europese instellingen herbergt, België, ziet ze als het ultieme symbool van de Europese malaise. Het vertoont, schrijft ze, ‘een extreem gebrek aan grootmoedigheid en een compleet onvermogen om om te gaan met een, vanuit een Indiaas oogpunt, nogal minimale diversiteit.’

Ze verbaast zich over het zeer schaarse contact tussen de taalgemeenschappen. Veelzeggend vindt ze dat Vlaamse en Waalse journalisten in maart 2012, na een busongeluk in Zwitserland waarbij 22 Belgische kinderen omkwamen, zich elk apart naar de plek van het onheil haastten en liever informatie deelden met buitenlandse correspondenten dan met elkaar.

Als ze om uitleg vraagt over het langs linguïstische lijnen gesegregeerde maatschappelijke leven, komen de Vlamingen telkens weer aanzetten met de geschiedenis. Tot vervelens toe hoort Aiyar het verhaal dat in de Eerste Wereldoorlog Vlaamse soldaten aan het front sneuvelden omdat ze de commando’s van de Franstalige officieren niet begrepen.

Als het gaat om de koloniale misdaden in Congo lijden de Belgen aan geheugenverlies

Die geschiedenis staat scherp in het collectieve geheugen gegrift. Maar als het gaat om de koloniale misdaden in Congo lijden de Belgen naar haar inzicht juist aan geheugenverlies. Op een monument in het Brusselse Jubelpark leest ze de boodschap van Leopold II dat hij zijn werken in Congo heeft ondernomen ‘in het belang van de beschaving en voor het welzijn van België.’ Maar informatie over zijn koloniale schrikbewind is er nergens te vinden. Ook de Belgische overheid maakt er geen woord aan vuil op haar site. Wel dat België onder Leopold II uitgroeide tot de tweede industriële mogendheid van de wereld.

Aiyar windt zich erover op dat de EU druk uitoefent op de Chinese overheid om de gruwelijkheden onder Mao onder ogen te zien, maar thuisland België niet aanspoort om de in Congo begane wreedheden te erkennen. Sowieso vindt ze ‘het triomfantalistische superioriteitsgevoel’ waarmee er constant naar ‘Europese waarden’ wordt verwezen nogal potsierlijk. Zeker in het licht van de brute koloniale misdaden waaraan zowat alle Europese naties zich schuldig hebben gemaakt én de twintigste-eeuwse geschiedenis van etnische zuivering op het eigen continent.

Ze heeft een punt. De EU is in vingerwijzen dan in het schoon schip maken in eigen huis. En met het pochen over de eigen waarden mag het inderdaad wel een tandje minder.

Neem Guy Verhofstadt, de aanvoerder van de liberale fractie in het Europarlement. In zijn De ziekte van Europa (en de herontdekking van het ideaal) schrijft hij: ‘Europa heeft eeuwenlang de toon gezet door de superioriteit van zijn democratische instellingen.’ Hij geeft Europa de eer de parlementaire democratie en de mensenrechten te hebben ingevoerd. Dat is maar de vraag. De komt uit de koker van de Perzische koning Cyrus de Grote uit 539 voor Christus.

De luie Europeaan

Nog een vorm van hoogmoed waar de Indiase haar pijlen op richt: het idee dat Europa haar luxeleventje eeuwig kan voortzetten, dankzij haar superioriteit op het gebied van innovatie en creativiteit.

Met plezier vertelt Aiyar de geschiedenis van de overname van de Antwerpse diamanthandel door de Indiërs. ‘Vandaag zijn het de Mehtas en de Shahs in plaats van de Epsteins en Finkelszteins die de Hoveniersstraat runnen,’ schrijft ze. ‘Indiërs hebben bijna driekwart van de Antwerpse diamantindustrie onder controle, een percentage dat met de Joden werd geassocieerd een paar decennia terug.’

Een Joodse handelaar klaagt tegen haar dat de ‘Indiërs te hard werken.’ Het is volgens haar de uiting van een ‘collectief Europees sentiment tegen de nieuwe immigranten: ze werken te hard voor te weinig.’

Precies deze verwende Europese mentaliteit is naar de overtuiging van Aiyar het probleem. Het wil maar niet tot ons doordringen dat de gouden dagen van de verzorgingsstaat, met zijn royale pensioenvoorzieningen en vakantieregelingen, voorbij zijn. Dat we dus keihard zullen moeten werken om in de internationale economische concurrentiestrijd mee te kunnen.

Terecht valt Aiyar ook deze vorm van verkapt racisme en hoogmoed aan: het geloof dat de Europeanen uitmunten in creativiteit en innovatie en de Chinezen en Indiërs vooral domme krachten zijn die het van goedkope productie moeten hebben. Met een rits voorbeelden toont ze aan dat de opkomende economieën ook op het gebied van de hoogwaardige technologie in opmars zijn.

Maar minder overtuigend is haar aanval op wat ze ziet als de Europese luiheid. Tot vermoeiens toe bespot ze in haar boek de Europese aanbidding van ‘de grote vakantie.’ Haar remedie is keihard werken om mee te kunnen komen in de mondiale ratrace.

Erg nuttig, zo’n buitenstaander die je een spiegel voorhoudt. Maar wat betreft haar kritiek op de Europese werkmoraal zie ik zelf toch meer in wat Rutger Bregman noemt: minder werken, het inleveren van koopkracht en zinloze consumptie voor een kwalitatief beter leven met minder vervuiling. Dat mag dan in de ogen van Aiyar een typisch staaltje Europees zelfbedrog zijn, in die droom blijf ik lekker wel geloven.