Wat een (iets te) grote olifantenpenis ons vertelt over de wereldpolitiek
Een pistool met een knoop in de loop. Een Picasso. Een opgezette diepzeevis. Het hoofdkantoor van de Verenigde Naties puilt uit van de kunst. De werken tonen een wereld, die in het teken staat van vrede en broederschap. Maar het beheer ervan laat zien waarom die wereld er nog niet is.
Kofi Annan staat in de tuin van het hoofdkantoor van de Verenigde Naties, klaar voor zijn speech. De VN-baas gaat op deze novembermiddag in 1998 een beeld onthullen dat de VN cadeau is gedaan door Nepal, Kenia en Namibië. De Slapende Olifant, heet het.
De kunstenaar - Mihail Simeonov - heeft er een wilde Afrikaanse olifant voor verdoofd, een mal van het beest gemaakt en het dier vervolgens weer vrijgelaten. Het drieënhalf meter hoge bronzen afgietsel dat nu aan de VN cadeau wordt gedaan, moet de landen van de wereld herinneren aan hun verantwoordelijkheid voor de natuur.
Annan gaat achter de katheder staan, het beeld wordt onthuld. Maar boven het applaus klinkt een licht geroezemoes op. Een onderdrukt gegiechel van de verzamelde pers en diplomaten. ‘Die olifant had zeker een fijne droom,’ gniffelt iemand.
‘De pure omvang van dit schepsel maakt ons nederig,’ spreekt Annan. Meer gegiechel. ‘En zo hoort het ook. Want het toont dat sommige dingen groter zijn dan wij.’ Nu wordt er hardop gelachen.
De olifant heeft een gigantische penis.
Het 60 centimeter lange olifantenlid wordt die maand hét gespreksonderwerp in de VN. Niet alleen bij de koffieautomaat, maar ook in officiële vergaderingen. Sommige landen vinden de enorme genitaliën van de olifant zo aanstootgevend, dat ze bezwaar aantekenen bij Annan. Hoe hebben de VN dit cadeau ooit kunnen accepteren?
Maar een gegeven olifant moet je niet in de bek kijken: het verwijderen van het beeld zou de lidstaten Nepal, Kenia en Namibië enorm beledigen.
En dus kiezen de VN voor de meest diplomatieke oplossing: er wordt haastig een kring bosjes om het bronzen beeld geplant, die het zicht op de enorme piemel ontneemt. Noem het een lendendoekje. Een diplomatieke rel is voorkomen.
Nu klinkt dit misschien als een flauw voorbeeld van ophef in de internationale politiek. Maar het is meer dan dat. De bronzen olifant staat niet alleen.
Want het hoofdkantoor van de VN in New York is niet alleen een kantoor- en vergadergebouw, het is in de 70 jaar dat de organisatie nu bestaat, ook een soort museum geworden. Lidstaten zien het als een eer om een kunstvoorwerp aan de VN te schenken. En zo langzamerhand is de collectie - net als de VN zelf - volledig uit de kluiten gewassen.
Zo is er een opgezette coelacant - een vissoort die nog stamt uit het Krijt - die in de kelder opgeborgen staat. Er hangt een Picasso op de tweede verdieping. Er is een stukje Berlijnse muur dat staat te vergaan in de achtertuin. Er is een 3.000 jaar oude mantel van een Incakoning die in de diplomatenfoyer hangt. Er is een felblauw ‘vredesraam’ van glas in lood, naar een ontwerp van Marc Chagall. Er is een gouden dodo. Er zijn acht Secretaris-Generaals in tapijt gewoven.
Rondlopend door het VN-kantoor is de collectie als een spiegel: de kunst laat alles zien wat de wereld hoopt te zijn (een prachtige, sterke olifant) én alle problemen die bij zo’n grote organisatie komen kijken (de haastig geplante heg eromheen).
Een VN-museum?
De allereerste ledenvergadering van de Verenigde Naties werd in 1946 in Londen gehouden. Op de agenda: de locatie van het VN-hoofdkantoor. Philadelphia, Boston en San Francisco stonden te popelen, maar het werd uiteindelijk New York: een gigantische donatie van John D. Rockefeller Junior maakte de koop van zeven hectare grond in Manhattan mogelijk. Die lap grond werd daarmee officieel internationaal territorium: de Verenigde Staten hebben binnen de hekken van de VN geen jurisdictie. De VN hebben op het terrein een eigen politiemacht, een eigen belastingsysteem (lees: alles is er taxfree) en - jawel - een eigen postzegel.
Op het internationale grondgebied werden drie gebouwen neergezet: het Secretariaat - een flat van 39 verdiepingen -, het Conferentiegebouw - waar de grote koepelzaal van de Algemene Vergadering in zit, evenals de Veiligheidsraad - en een bibliotheek. Spannend mag de architectuur niet heten. Lewis Mumford, de Amerikaanse historicus die het invloedrijke boek The City in History (1962) schreef, zei over het uiterlijk van de gebouwen: ‘Als het [VN-hoofdkantoor] ook maar iets te zeggen heeft als symbool, dan is het, vrees ik, dat de managementrevolutie heeft plaatsgevonden en dat bureaucratie de wereld regeert.’
Al tijdens de bouw werd nagedacht over kunst die de gebouwen zou moeten verlevendigen - en de diplomaten zou moeten inspireren. Veel lidstaten van het eerste uur waren best bereid een kunstwerk te schenken. Brazilië gaf twee enorme wandschilderingen voor de entree. Nederland schonk een Slinger van Foucault, voor de ontvangsthal. Daar tegenover hangt het cadeautje van de Russen: een model van de eerste Spoetnik.
Maar de cadeaus stopten niet na de feestelijke opening van de gebouwen in 1952. Naarmate de organisatie groeide en meer lidstaten zich vertegenwoordigd wilden zien in de gangen van het hoofdkantoor, bleven de schilderijen, beeldhouwwerken, wandtapijten, houtsnijwerken en mozaïeken maar binnenstromen. Soms van topkwaliteit, andere keren weinig meer dan kitsch.
Tot op de dag van vandaag sturen lidstaten pakketjes naar de VN - terwijl er eigenlijk geen plek meer is. Inmiddels bestaat de collectie uit meer dan 365 kunstvoorwerpen. De gebouwen puilen zo ver uit dat een deel van de spullen in opslag is gezet.
Wat de wereld wil zijn: vrede, gelijkheid, broederschap
Kijkend naar de kunst in de gangen en de tuinen van de VN krijg je een goed beeld van de idealen waarmee de organisatie is opgericht. Een pistool met een knoop in de loop, een man die een zwaard tot een ploegschaar verbuigt, Sint Joris die een nucleaire draak doodsteekt (in de draak zitten echte raketten van de VS en Rusland verwerkt): de VN zijn in het leven geroepen om een Derde Wereldoorlog te voorkomen en een betere wereld te scheppen.
Die perfecte wereld zie je overal om je heen in het VN-gebouw. Zo kom je als bezoeker binnen door een van de zeven zware bronzen deuren - cadeautje van Canada - met daarin gegoten symbolen van vrede, gerechtigheid, waarheid en broederschap. Loop je de lobby op de tweede verdieping in, dan sta je onder het grootste wandtapijt ter wereld - cadeautje van België - waarop een vredesduif naar de fontein van de goede wil vliegt. Vlakbij hangt een ander tapijt, dat Ghana meebracht: het weefpatroon werd gemaakt voor koningin Yaa Asantewa van het Ashanti-volk, die erom bekend stond altijd raad te vragen aan anderen, voor ze beslissingen nam. Kijk je door de glazen wanden naar buiten, dan zie je de vredesbel die Japan cadeau deed - gegoten uit het metaal van muntgeld uit zestig verschillende landen (oh, broederschap!). En vertrek je weer, dan loop je langs de door Griekenland gedoneerde fontein, met op de bodem een mozaïek van witte en zwarte steentjes, die verzameld zijn door vrouwen en kinderen op de stranden van het eiland Rhodos (oh, lieve vrede!).
En ook een van de bekendste kunstwerken uit de VN-collectie draait om de perfecte wereld: de enorme muurschildering van de Noorse schilder Per Krohg, het decor van de Veiligheidsraad. In donkere kleuren, onder aan het metershoge schilderij zien we, om met Krohg te spreken, ‘het kwaad van de wereld dat we achter ons laten.’ Geketende mensen in donkere grotten onder de loop van een geweer.
Daarboven, in lichte tinten, de wereld zoals de VN die willen bereiken: een wereld van vrijheid (een man die een paard loslaat in de wei), broederschap (de ratjetoe aan culturen die samen onder een VN-vlag feestvieren) en vrede (twee knielende mensen, omgeven door kinderen). De mensen boven in het schilderij roepen naar de gedoemden beneden: kom hier, kom naar onze perfecte wereld.
Wat de wereld is: ruzie, trots, geldgebrek
Tot zover de lieve vrede die de collectie uitstraalt. Want gaan we kijken naar het beheer van de kunstcollectie, dan ziet de wereld van de VN er een stuk minder idealistisch uit.
Claudio Santangelo is de secretaris van het UN Art Committee - de club die de collectie in het hoofdkantoor beheert. Hij is echter geen curator, of conservator, maar hoofd van een afdeling van het facilitair management. Lees: conciërge. Zijn taak is het onderhoud van de gebouwen, de tuinen, de apparatuur in de kantoren en vergaderzalen. Als er ergens een lunch met staatshoofden is, moet hij ervoor zorgen dat er genoeg stoelen zijn. De kunstcollectie noemt Santangelo een ‘buitenschoolse activiteit.’
Dat dit een beetje vreemd is, met zo’n grote collectie, daar is iedereen het over eens. ‘Er moet iets gebeuren om het management van de kunstcollectie van de VN te verbeteren,’ werd al in 1992 in een VN-rapport geschreven. Het rapport deed daarvoor ook aanbevelingen: er moest een kunstbeleid komen om de kunst te evalueren en conserveren, en er moest een conservator ingehuurd worden, ‘om de relevantie, coherentie en waarde van de VN-collectie te waarborgen.’
Maar wat gebeurde er met die aanbevelingen? De lidstaten van de VN knikten meelevend. En hielden de hand op de knip. Hun verzoek aan de Secretaris-Generaal: ‘verbeter het management van de collectie op zo’n manier dat er geen extra kosten voor de VN-begroting zijn, met inachtneming van de kwaliteit van de diensten.’ Met andere woorden: doe meer met minder.
Tot op de dag van vandaag hebben de VN dus geen conservator, noch budget om de collectie te beheren. Het is een probleem dat lang niet alleen voor de kunstcollectie geldt. Hoe vaak worden er wel niet vredesmissies in het leven geroepen, terwijl lidstaten weigeren voldoende troepen en geld te leveren om die missies te laten slagen?
Bij gebrek aan geld is de deal dus: geef je een cadeau aan de VN, dan moet je zelf de kosten voor het onderhoud betalen. Dat is tenminste de afspraak. Maar de VN hebben geen middelen om landen daartoe te dwingen.‘Tot een paar jaar geleden rookten diplomaten overal in het gebouw. Veel schilderijen en tapijten moeten nodig schoongemaakt worden,’ vertelt hij. ‘We proberen landen wel aan te sporen hun geschenken te onderhouden, maar uiteindelijk is het aan henzelf. In de tuin staat een stukje Berlijnse muur, dat helemaal aan het vergaan is. Ik vind dat wel gênant, het zou toch een visitekaartje voor je land moeten zijn.’
Datzelfde probleem zie je bij het aanbieden van cadeaus aan de VN. Santangelo heeft officieel de taak om te beoordelen of een cadeau geschikt is. Er is een lijstje criteria.
- Landen worden gevraagd rekening te houden met de ontelbare politieke, historische en culturele gevoeligheden van de 197 lidstaten (denk aan de olifantenpenis).
- Duidelijke politieke en religieuze symbolen moeten uit de weg gegaan worden, retoriek tot een minimum beperkt.
- Vlaggen en kaarten worden ontmoedigd.
- Het cadeau moet enige artistieke waarde hebben. (‘Maar dat is voor ons best moeilijk te beoordelen,’ geeft Santangelo toe. De conciërges in zijn team zijn nu eenmaal geen kunstkenners.)
Als een land tóch met een ongepast cadeau komt, kunnen de VN - lees: Santangelo - niet zomaar weigeren. Dat zou landen weleens op hun lange diplomatieke tenen kunnen trappen. ‘We moeten altijd voorzichtig zijn om geen diplomatieke rel te ontketenen,’ zegt Santangelo. ‘Als we onze bedenkingen hebben bij een cadeau, zeggen we bijvoorbeeld: misschien kunnen we het over een andere aanpak hebben?’
Uiteindelijk hangt het volgens Santangelo af van ‘hoe opdringerig een land is,’ of het cadeau alsnog moet worden geaccepteerd. Zo stond China erop een model van de Chengtu-Kunming-spoorweg cadeau te doen, gesneden uit… ivoor. Dat de VN namens veel Afrikaanse landen tegen stroperij strijden, kon de Chinese delegatie weinig schelen. Net als het feit dat het niet hun eerste cadeau was. Er staat namelijk ook in de criteria dat er maar één cadeau per land gegeven mag worden. Niet alleen China, maar ook Iran, Rusland en Zweden hebben al meerdere cadeaus gegeven, sommigen wel zes. En weer kunnen de VN daar niets tegen doen - als machtige lidstaten iets willen, staat de VN-bureaucratie machteloos.
En dat terwijl de collectie haast het gebouw uitpuilt. Er liggen nu al honderden kunstwerken in een opslag (‘sommige dingen zijn ook echt te lelijk om tentoon te stellen,’ lacht Santangelo) en zeker zestig landen hebben nog niet eens iets geschonken. Santangelo vreest het ergste als zij allemaal ook nog willen doneren. ‘Er is eigenlijk alleen nog ruimte in de kelder, maar daar wil niemand hangen.’
Dat is nog zoiets: waar het cadeau staat of hangt, is van groot belang voor de lidstaten. ‘Iedereen wil op de tweede verdieping,’ zegt Santangelo. Dat is de verdieping waar alleen diplomaten mogen komen. Diners of lunches met staatshoofden vinden er plaats. Het is de boulevard van de VN waarlangs geflaneerd wordt - zien en gezien worden.
Pogingen van Santangelo en zijn team om de collectie meer thematisch, meer bezoeksvriendelijk in te richten (elk jaar bezoeken een miljoen toeristen het VN-hoofdkantoor), liepen stuk op dit haantjesgedrag. Of het nu om een vredesmissie of om de locatie van een schilderij gaat: machtsspelletjes zullen er gespeeld worden.
Dit jaar werd een grote renovatie van de gebouwen afgerond. ‘Het was hét moment geweest om de kunstcollectie opnieuw in te delen, want alle kunst moest er toch uit voor de werkzaamheden,’ zegt Santangelo. ‘We zouden graag een samenhangend verhaal vertellen met de collectie, zoals een echt museum.’
Maar de landen die hun cadeaus op mooie plekken hadden hangen, zagen dat niet zitten. In de Algemene Vergadering werd gestemd en besloten dat alle kunst na de renovatie weer op de oorspronkelijke locatie zou komen te hangen.
En ziedaar waarom de VN hervormen zo lastig is: geen land wil zijn voorkeurspositie opgeven.
Kijkt er wel eens iemand?
Kofi Annan zei ooit over de collectie: ‘Deze kunst van alle landen weerspiegelt de diversiteit van de Verenigde Naties. Het draagt ook universele idealen uit - vrede, gerechtigheid en mensenrechten - die gedeeld worden door alle mensen ter wereld.’ Maar de VN zijn nu eenmaal niet de wereld zoals die zou moeten zijn - vol idealen - maar de wereld zoals die is.
Nooit werd dat duidelijker dan op 5 februari 2003. Colin Powell houdt een speech in de VN Veiligheidsraad, waarin hij de wereld zijn "bewijs" presenteert dat Saddam Hoessein massavernietigingswapens heeft. Hij probeert de Veiligheidsraad te overtuigen van de noodzaak Irak te bombarderen.
Na de speech staat Powell de pers te woord, op de gebruikelijke locatie: recht naast de ingang van de Veiligheidsraad. Daar aan de muur hangt een replica van de Guernica van Picasso: een doek dat als geen ander de verschrikkingen van oorlog uitbeeldt. Elke keer als de Veiligheidsraadleden de zaal inlopen, worden zij herinnerd aan hun taak: toekomstige generaties van die verschrikkingen redden.
Maar als de pers zich in 2003 verzamelt voor de deur van de Veiligheidsraad, om Powell uit te horen, is de Guernica nergens te bekennen. Een groot babyblauw doek hangt voor de 3,5 meter hoge voorstelling. Want ja, hoe haal je de wereld over om Irak te bombarderen, als er aan de muur achter je een krijsende moeder hangt, met een gemutileerd kind in haar arm? Als er paarden en stieren liggen te creperen onder een bommenregen?
Alles in het hoofdkantoor herinnert de VN aan hun idealen. En misschien is dit het probleem van de Verenigde Naties: op de meest cruciale momenten, waar de toekomst van de wereld echt op het spel staat, kijkt niemand meer om zich heen. Sterker nog: dan schuiven de VN er een groot blauw doek voor.