En nu?
Voortdurend verschijnt onder artikelen op De Correspondent die ene vraag: En nu? Oftewel: Wat kunnen we aan al die grote problemen in de wereld doen? Een bijna onmogelijke vraag. Hier dan toch een poging tot een antwoord.
Het is niet een vraag die je als journalist geacht wordt te stellen. Want het is een vraag die thuishoort in het domein van politici, activisten en wereldverbeteraars. Het is ook niet een vraag die je verwacht op een nieuwsplatform. Want geen nieuwswaarde: je kunt hem iedere dag wel opwerpen. Toch doe ik precies dat, omdat ik de vraag voortdurend onder onze artikelen zie verschijnen: ‘En nu?’ Oftewel: Hoe lossen we de problemen die we voortdurend voorbij zien komen nu op?
Geen eenvoudige vraag.
De problemen waar die vraag een reactie op is, zijn al net zo gigantisch. De financiële sector is too big to fail én too big to change. Klimaatverandering schrijdt sneller voort dan de overgang naar duurzame energie van de grond komt. De economische ongelijkheid in de wereld is de afgelopen dertig jaar geëxplodeerd en neemt nog altijd toe. Het rijke deel is vooral rijk bij gratie van haar groeiende schuldenlast, het arme deel vooral arm door de manier waarop het rijke deel zichzelf rijk houdt. De invloed van door winstmaximalisatie gedreven bedrijven op het publieke bestuur blijft toenemen. Zorg en onderwijs worden ieder jaar duurder, huizen en pensioenen ieder jaar minder waard. Opstanden hebben dictators verdreven, maar niet meer democratie gebracht. Overheden, inlichtingsdiensten en grote bedrijven zijn zo diep tot ons privéleven doorgedrongen dat 1984 praktisch fictie af is. En de politiek is te visieloos om hoop te bieden, te verdeeld om pragmatisch te zijn en te zeer gewantrouwd om iets aan deze tekortkomingen te doen.
Als inwoners van de informatiemaatschappij weten we meer van deze problemen af dan ooit. En ook op De Correspondent schrijven we er veel over. Vandaar ook steeds weer die vraag: goed dat we dit weten, maar wat kunnen we eraan doen? In de vraag klinkt onze gedeelde behoefte aan oplossingen, aan verandering, aan invloed door. Aan de andere kant geeft het ook blijk van een zekere hopeloosheid, berusting, of misschien wel vooral onmacht.
In de vraag klinkt onze behoefte aan oplossingen, aan verandering door. Aan de andere kant geeft het blijk van een zekere hopeloosheid, berusting, onmacht
Spoiler warning: het antwoord op de vraag zult u in dit stuk niet aantreffen. Niet alleen omdat ik niet geloof dat hét antwoord op de vraag bestaat: maatschappelijke vooruitgang is nu eenmaal te complex om in een simplistische formule te vangen. Maar vooral ook omdat ik, had hij bestaan, het antwoord niet had durven geven. Ik ben van geen enkele oplossing overtuigd genoeg om als Antwoord te propageren. Ik ben geen politicus. En zeker geen ideoloog.
Toch is het begin van een antwoord misschien gelegen in het begrijpen van de redenen waarom we de vraag stellen. Waarom zien we de problemen wel, maar weten we niet wat we eraan kunnen doen? Waarom zijn we, op papier althans, nog nooit zozeer in staat geweest om de wereld vooruit te helpen (de gemiddelde westerling is hoger opgeleid, rijker en mobieler dan ooit) en hebben we toch het gevoel machteloos tegenover diezelfde wereld te staan?
Wij zijn klein en zij zijn groot
Niets veroorzaakt de gevoelde onmacht meer dan wat Calimero ook al zag: het enorme verschil tussen de omvang van de problemen en de mate van onze individuele invloed erop. Omvallende banken, klimaatverandering, ongelijkheid, failliete staten, schuldenbergen, de bio-industrie, mensenrechtenschendingen, terrorisme, oorlog, armoede, honger en ga zo maar door: geen problemen waar je met een beetje goede wil, een stukje participatiesamenleving en twee keer per week biologisch eten een oplossing voor hebt gevonden. Tel daarbij op dat de politiek, toch de eerst aangewezene om als probleemoplosser op te treden, de afgelopen dertig jaar veel van haar macht heeft uitbesteed aan de vrije markt en je hebt de eerste verklaring voor onze handen in het haar te pakken.
We zijn geen wij
Het is al een cliché, maar toch: sinds de ontzuiling, ontkerkelijking en het toenemende individualisme vanaf de jaren zestig en de ontideologisering van de politiek in de jaren negentig, is datgene waar historisch gezien altijd de grootste mobiliserende kracht vanuit ging goeddeels verloren gegaan: het geloof in een gedeelde ideologie. Die ontwikkeling is nog eens versterkt door de opkomst van het internet en sociale media. Zestig jaar geleden was de kans dat je geconfronteerd werd met andersdenkenden nihil: je leefde binnen je zuil en daar hoorde een gelijkgestemde priester, politieke partij, krant en omroep bij.
Nu is het andersom: door Twitter, Facebook en een reactieformulier onder ieder nieuwsbericht, is de kans dat je géén andersdenkenden tegenkomt vrijwel non-existent. We zien dagelijks dat de wereld op een miljoen manieren te interpreteren valt en worden daardoor voortdurend geconfronteerd met de subjectiviteit en betrekkelijkheid van onze eigen overtuigingen. Dat maakt organiseren rondom een gedeeld Antwoord op gedeelde Vragen ontzettend moeilijk. Niet voor niets mislukte de protestbeweging Occupy precies hierdoor: het gebrek aan een gedeelde visie op de wereld waartegen zij in opstand kwam.
We zijn te rijk
Deze paragraaf is niet bedoeld voor iedereen die zijn baan is kwijtgeraakt, zijn bedrijf failliet zag gaan of zijn organisatie wegbezuinigd zag worden, maar dat laat onverlet: voor verreweg de meesten van ons - in Nederland, alsook in de westerse wereld als geheel - is het woord ‘crisis’ een uiterst relatief begrip. We zijn welvarender, gezonder, veiliger en gelukkiger dan ooit tevoren. Dezelfde 80 procent die zich ernstig zorgen maakt over de buitenwereld zegt uiterst tevreden te zijn met het eigen leven. Dat betekent dat een acute noodzaak om de wereld te veranderen ontbreekt. Het is de paradox waar ieder ontwikkeld land op den duur mee te maken krijgt: hoe beter de samenleving zijn zaakjes op orde heeft, hoe minder de aandrang wordt om te geloven in de vooruitgang waar zij het product van is.
We zijn te druk
De moedeloosheid die de behoefte aan verandering bij velen oproept, zal ook te maken hebben met het feit dat we domweg de tijd niet hebben om ons te organiseren, te protesteren of ons op een andere manier in te zetten voor een betere wereld. Dat klinkt als een slap excuus, maar vergis je niet: we zijn de afgelopen dertig jaar alleen maar meer gaan werken. Drie kwart van de werkende Nederlanders gaat gebukt onder hoge tijdsdruk, één kwart werkt structureel over en één op de acht kampt met burn-outklachten, schreef correspondent Rutger Bregman recent nog in zijn pleidooi ‘De oplossing voor alles: minder werken’.
Als je werk, overwerk, zorg en opleiding bij elkaar optelt, snap je waarom: waren we hier in 1985 nog 43,6 uur per week aan kwijt, in 2005 was dat al 48,6 uur. Dit heeft invloed op onze mate van betrokkenheid bij de buitenwereld. Problemen bestuderen, oplossingen formuleren en deze ook echt implementeren kost nu eenmaal tijd. De wereld redden met een fulltime baan, twee kinderen op je arm, een zieke moeder en een inbox die nooit leegraakt? You see the problem.
We zijn te gemakzuchtig
Er zit ook een andere kant aan ons druk-druk-druk-leven. De welvaart die we met dat harde werken hebben gegenereerd, heeft zich vertaald in een enorme luxe. En aan die luxe zijn we gewend en gehecht geraakt. De vraag hoe de wereld te veranderen mag ons dan bezighouden, het antwoord erop mag ons niets kosten. We willen wel een schoner milieu, maar niet ten koste van onze auto of het stukje vlees op ons bord. We willen wel een rechtvaardiger wereld, maar niet zonder onze door slaven in elkaar gezette iPhone. Voor zover een betere wereld betekent dat we er iets voor in moeten leveren, is het niet aan ons besteed: instant behoeftebevrediging is het wezenskenmerk van de mens, dat door het moderne kapitalisme bovendien tot wezenskenmerk van de samenleving is verheven.
Dus?
Dus waar komt ons moedeloze ‘En nu?’ vandaan? In een notendop: wij zijn individuen met te weinig waarheid, te weinig noodzaak, te weinig tijd en te weinig toewijding om de te grote problemen te lijf te gaan.
De logica gebiedt dan te zeggen dat het antwoord op de vraag simpelweg in het tegendeel gelegen is: terug naar een Waarheid, die leidt tot een Wij, die het consumentistische primaat van Werk en Weelde ondergraaft. Of, optie twee: de tyfus moet écht een keer uitbreken.
De logica gebiedt te zeggen dat het antwoord simpelweg is: terug naar een Waarheid, die leidt tot een Wij, die het consumentistische primaat van Werk en Weelde ondergraaft
In deze oplossingen zie ik alleen weinig heil. Zeggen dat er ‘eerst oorlog moet uitbreken voordat wij in beweging komen’ - een opmerking die je nog wel eens langs hoort komen na twee biertjes te veel op een vrijdagmiddagborrel - is misschien wel waar, maar ook extreem decadent.
Een terugkeer naar het tijdperk van ideologische drijfveren en Waarheid met een hoofdletter W lijkt me al even onmogelijk als onwenselijk. Onmogelijk, omdat het postmoderne besef dat aan je eigen subjectiviteit niet te ontsnappen is zo vaak wordt bevestigd door de permanente stroom aan tegenstrijdige informatie om ons heen, dat een terugkeer naar dat geloof ongeveer hetzelfde is als het scheppingsverhaal voorlezen aan een evolutiebioloog: je kunt je de moeite beter besparen. En onwenselijk, omdat de terugkeer naar dogma, ideologie en universalisme ook de weg naar intolerantie, arrogantie en totalitarisme is.
En hopen op een minder gemakzuchtige mens? Dat klinkt mij vooral naïef in de oren. Hoeveel diëten worden ooit volbracht? Hoeveel fitnessabonnementen lopen er binnen het jaar weer af? Als onze eigen gezondheid al te weinig motiveert, wie koestert dan de illusie dat het volstrekt abstracte vooruitzicht van minder CO2-uitstoot in 2040 dat wel kan? Het cliché van de betere wereld die bij jezelf begint - vanaf nu ga ik biologisch eten, meer fietsen, minder consumeren - zet pas zoden aan de dijk als het niet enkel uit moreel plichtsbesef voortkomt, maar ook gewoon gemakkelijker en goedkoper is.
En toch
En toch zie ik wel degelijk uitwegen. Zoals gezegd, ik ben geen politicus, dus een kant-en-klaar Recept voor een Betere Wereld hoeft u niet van mij te verwachten. De weg van het Praktisch Idealisme - plant een boom als u gaat vliegen - wil ik hier evenmin bewandelen. Als filosoof zoek ik mijn bijdrage liever in het ontkrachten van drie misvattingen die ten grondslag liggen aan ons gevoel niks aan de problemen in de wereld te kunnen doen.
We overschatten het belang van universalisme
Het leven is tegenstrijdig, chaotisch, contingent, verwarrend en ondoorgrondelijk. Daarom heeft de mens een onverzadigbare behoefte aan orde, zin, betekenis en waarheid. En vooral: zekerheid. In ons hoofd zijn wij voortdurend bezig aan het menselijk tekort - de doelloosheid en onbegrijpelijkheid - te ontsnappen. Ons diepste verlangen is, zoals de Amerikaanse filosoof Richard Rorty het ooit prachtig formuleerde, ‘to get away from conversation into certainty and to get away from time into eternity.’ Oftewel: mensen zijn voortdurend op zoek naar antwoorden op vragen die niet alleen nu, maar altijd gelden en die niet alleen voor sommigen, maar voor iedereen opgaan. Antwoorden die onze eigen toevalligheid, particulariteit en subjectiviteit overstijgen en die universeel, eeuwig en op iedereen van toepassing zijn.
Mensen zijn voortdurend op zoek naar antwoorden die niet alleen nu, maar altijd gelden en die niet alleen voor sommigen, maar voor iedereen opgaan
Deze neiging speelt ook een grote rol in ons gevoel niet in staat te zijn de wereld vooruit te helpen: ‘Dat wil ik wel doen, maar als niet iedereen het doet, heeft het geen zin’; ‘Klinkt leuk, maar dat is een druppel op de gloeiende plaat’; ‘Ik wil dat best geloven, maar het staat helemaal niet vast of dat wel werkt.’ Al dit soort gedachten zijn stuk voor stuk uitdrukkingen van precies die misvatting: dat oplossingen die niet universeel, algemeen geldig, door iedereen omarmd en gegarandeerd succesvol zijn, in feite géén oplossingen zijn.
Maar dat klopt niet. De wereld is geen ‘systeem’ en vooruitgang geen kwestie van de ‘goede’ afslag nemen. De menselijke geschiedenis bestaat uit een eindeloze aaneenschakeling van probeersels en pogingen, kleine en grote veranderingen, successen en mislukkingen, successen die mislukkingen bleken en mislukkingen die successen bleken. En zo zal het voor altijd blijven. Voor de pest was er ook niet opeens ‘een medicijn’ en de slavernij werd evenmin van de ene op de andere dag ‘afgeschaft’. Vooruitgang is een extreem gradueel en complex proces.
Dat wil niet zeggen dat ‘groot denken’ verkeerd is: idealistische stippen aan een horizon zetten kan ons helpen richting aan ons handelen te geven. Maar of iets de geschiedenis ‘de goede kant’ opduwt, is de verkeerde vraag: we weten namelijk niet welke kant dat is. ‘The only thing we know is how to exchange our believes and desires with each other and as far as we can see that is what human life will be like forever,’ vatte Richard Rorty het ooit nuchter samen. Dat betekent: wat je als mens nodig hebt om de wereld vooruit te helpen is niet ‘De Oplossing’, ‘Het Antwoord’ of ‘Het Gelijk aan Je Zijde’, maar juist de moed om, bij gebrek daaraan, simpelweg te proberen. Het leven is een en al trial and error, de enige zekerheid die je altijd hebt is dat er niks verandert als je niks doet.
We overdrijven het menselijk egoïsme
Het is een van de vaakst gebruikte clichés om te bewijzen dat geloven in vooruitgang naïef is: mensen kiezen, als puntje bij paaltje komt, altijd voor hun eigen belang. ‘Ik wil mijn iPhone wel opgeven als dat de mensenrechten in China verbetert, maar de mééste mensen (vul hier iets egoïstisch of kortzichtigs in)…’ klinkt het dan. Oftewel, mensen zijn egoïsten die zichzelf altijd zullen blijven verkiezen boven het gemeenschappelijke belang. Wie durft dan nog te hopen op een betere wereld?
De kracht van dit argument is dat ze principieel onweerlegbaar is. Je kunt, als je wilt, al het menselijke gedrag reduceren tot vormen van eigenbelang. Zelfs altruïsme kan worden geïnterpreteerd als verkapt egoïsme: iemand helpen geeft jezelf een goed gevoel.
Wie zien over het hoofd dat er geen diersoort ter wereld coöperatiever is dan de mens
Maar wat we hierdoor over het hoofd zien, is dat er geen diersoort ter wereld coöperatiever is dan de mens. Volgens de beroemde evolutiebioloog Matt Ridley is dat zelfs de doorslaggevende reden waarom de mens uiteindelijk ver bovenaan de voedselketen is komen te staan: ons uitzonderlijk grote vermogen tot samenwerking ten faveure van het gemeenschappelijke goed.
Hoe groot die samenwerking in de praktijk is, kan ik het beste illustreren met een beroemde vraag. Hoeveel mensen, denk je, zijn er nodig om een simpel potlood te maken? Eén? Twee? Tien misschien?
Het antwoord is: vele miljoenen.
Dat klinkt misschien vreemd, want een potlood bestaat uit niet veel meer dan wat hout, een beetje koolstof en een gummetje aan het eind. En toch komen daar meer mensen bij kijken dan je op het eerste gezicht zou denken. Ga maar na: het hout moet worden gekapt, waar een zaag voor nodig is, waar staal voor nodig is, waar machines voor nodig zijn om staal te maken, waar elektriciteit voor nodig is, waar elektriciteitcentrales voor nodig zijn, waar weer talloze grondstoffen en transportmiddelen voor nodig zijn, en zo voorts en zo verder. En dan hebben we het nog niet gehad over de koolstofmijnen, de rubberfabrieken en de vele honderdduizenden handen die ermee gemoeid zijn dat allemaal mogelijk te maken.
Als je de gehele keten aan technologieën, uitvindingen, samenwerkingsverbanden en diensten uit zou tekenen, zou je zien: vele tientallen miljoenen mensen hebben allemaal hun eigen, kleine, onmisbare rol gespeeld in het maken van zoiets simpels als een potlood. Bedenk vervolgens hoe onvoorstelbaar groot die keten wel niet is voor zoiets complex als een iPhone.
De mens mag, in het dagelijkse leven, dus wel egoïstisch zijn, wie van een iets groter afstandje naar de wereld kijkt, ziet opeens dat bijna alles om ons heen - van de meest simpele technologieën tot de meest complexe vormen van beschaving - allemaal het resultaat zijn van een immense (en vaak onbewuste) samenwerking tussen mensen. Zou deze homo coorporatus, bedenker van mensenrechten, bouwer van piramides en uitvinder van het wereldwijde web, anno 2013 daadwerkelijk te veel op zichzelf gericht zijn om een duurzamere economie, een eerlijker bankenstelsel en betaalbaardere zorg tot stand te brengen? I beg to differ.
We onderschatten onze eigen invloed
Voorgaande illustreert niet alleen dat het met dat ingebakken egoïsme van ons nog wel meevalt, het ontkracht ook die andere hardnekkige mythe die ons denken over vooruitgang vaak besmet: dat wij, als simpele individuen, niet genoeg impact hebben om grote veranderingen te bewerkstelligen.
Die mythe komt voort uit het feit dat wij meestal alleen de directe consequenties van ons handelen zien en blind zijn voor het grotere geheel waarvan wij allemaal een onderdeel uitmaken. Een potlood zou niet kunnen worden gemaakt als niet ieder van de miljoenen contribuanten zijn eigen minuscule rol in de totstandkoming ervan zou spelen - en datzelfde geldt voor zo’n beetje alles wat we doen.
Neem de stakende schoonmakers in Madrid: wij zijn geneigd te denken dat de enige consequentie van het feit dat ze nu al twee weken het vuil niet ophalen is, dat er overal afval op straat ligt. Maar de invloedssfeer van de vuilnismannen en -vrouwen reikt vele malen verder: door iedere dag het afval op te halen, houden ze niet alleen de straten schoon, maar gaat ook de criminaliteit omlaag, worden er minder mensen ziek, gebeuren er minder ongelukken, komen er meer toeristen naar de stad, neemt de handel toe, stijgt de welvaart, dalen de politie- en zorgkosten - en ga zo maar door. Een vuilnisman maakt de wereld in directe zin schoner, maar in indirecte zin ook veiliger, gezonder, levendiger en rijker. Alleen, die gevolgen zijn minder zichtbaar en vergeten we dus aan hem toe te schrijven.
Een vuilnisman maakt de wereld in directe zin schoner, maar in indirecte zin ook veiliger, gezonder, levendiger en rijker
Deze blinde vlek hebben we voor de meeste dingen die we doen. Een leraar wiskunde leert niet alleen een paar honderd kinderen wat sommetjes uitrekenen, maar heeft een impact die moeilijk in een paar zinnen te vatten is. Van het uitrekenen hoeveel je boodschappen kosten tot het toedienen van de juiste hoeveelheid medicijnen in een ziekenhuis: het effect van dat ene lesje hoofdrekenen die de leraar geeft is immens. Er kunnen hele carrières uit voortvloeien en zelfs levens mee worden gered. Anders gezegd, wij onderschatten structureel de invloed van wat we doen, omdat ons bewustzijn vaak niet verder reikt dan onze meest directe omgeving. Maar wie - letterlijk - iets verder kijkt dan zijn neus lang is, schrikt bijna van de impact die je, als individu, op de wereld hebt.
Tel daarbij op dat mensen echte groepsdieren zijn en dus extreem geneigd zijn het gedrag van anderen te kopiëren - en de invloed van het individu is nauwelijks nog te overschatten. Bijna alles wat we doen is in potentie het begin van het Butterfly-effect: het klapperen van de vleugels van een vlinder die, in een keten van effecten, een storm veroorzaakt aan de andere kant van de wereld. En natuurlijk, dat effect geldt andersom ook: met ons gedrag veroorzaken we die enorme problemen waar we zo cynisch van worden. Maar het is een kapitale denkfout om het veroorzaken van die problemen wél aan onze eigen invloedssfeer toe te schrijven en het oplossen ervan niet.
De moraal van het verhaal
De moraal van dit verhaal is dat je geen Waarheid nodig hebt om ervan overtuigd te zijn dat je de wereld in kleine stapjes vooruit kunt helpen, dat je geen naïeve idealist hoeft te zijn om te geloven dat mensen in hun diepste wezen tot gemeenschapszin in staat zijn en dat je geen massa op de been hoeft te krijgen om een wezenlijk verschil te maken. Met dat in het achterhoofd is het vervolgens aan eenieder om met zijn eigen, unieke antwoord op de vraag ‘En nu?’ te komen.
Wat zou jouw antwoord zijn?
Het is niet alleen maar kommer en kwel op De Correspondent. Er komen ook oplossingen op problemen langs. Hieronder een selectie van drie recente vergezichten.