In 1994 stuurde mijn toenmalige uitgever Vic van de Reijt mij op een zogenoemde Bijenkorftournee. Mijn debuutroman was een paar maanden daarvoor verschenen en ik zou, zo was het idee van De Bijenkorf, vlak voor Sinterklaas langs filialen van de Bijenkorf trekken om mijn boek te signeren.

In Amsterdam was er nog enige belangstelling, maar naarmate ik verder van Amsterdam kwam, nam de belangstelling af en ik had ook het gevoel dat het personeel van De Bijenkorf niet zo goed wist wat het met mij aan moest.

Van hogerhand had iemand dit bedacht, zoveel was duidelijk, en de mensen op de vloer mochten het probleem oplossen. Dat de schrijver een probleem is, begon ik toen aan den lijve te ervaren. Hoe minder de schrijver zich fysiek in de publieke ruimte begeeft, hoe minder hij een probleem is. In Eindhoven had men mij ergens in een hoek verstopt, vermoedelijk om het minder pijnlijk te maken voor de klanten en ook minder pijnlijk voor mij. Er verscheen één man die Piet heette met een chocoladeletter. Overal is genade te vinden, zelfs in De Bijenkorf in Eindhoven.

Overal is genade te vinden, zelfs in De Bijenkorf in Eindhoven

Uit ontroering voor de openbare strafmaatregel die ik moest ondergaan – men zou denken dat men onwenselijk gedrag en onwenselijke gedachten niet meer tegenwerkt door middel van openbare vernedering, maar in 1994 dacht men daar kennelijk nog anders over en of er sinds die tijd veel veranderd is waag ik te betwijfelen – bleef Piet mij gezelschap houden tot wij elk denkbaar onderwerp om over te praten hadden uitgeput.

De broer van Piet, Jos, bleek een verzamelaar en mijn moeder zou zijn schoonmoeder worden. Niet dat Jos en ik een liefdesrelatie kregen, althans nog niet, maar als verzamelaar van mijn werk bezocht hij ook regelmatig mijn moeder, want mijn moeder hoorde bij mijn werk en mijn werk hoorde bij mijn moeder. En Jos zei altijd: ‘Jouw moeder is mijn schoonmoeder.’

Jos woont in Praag en een groot deel van zijn Grunbergverzameling heeft hij van de hand gedaan, want hij voelt zich te oud om nog te verzamelen, maar toen ik verleden week in Praag was zocht ik Jos uiteraard op. We gingen naar het station Bubny, vanwaar de treinen in de Tweede Wereldoorlog naar Theresienstadt gingen. Mijn moeder heeft met haar ouders ook op Bubny gestaan.

Ik maakte wat foto’s van Jos. We dachten allebei aan mijn moeder, denk ik. Nou ja, hij aan zijn schoonmoeder, ik aan mijn moeder.

Daarna aten we Italiaans in een restaurant waar de pasta tegenviel.

‘Ben je eenzaam?’ vroeg ik aan Jos.

‘Dat woord ken ik niet,’ antwoordde hij. ‘Maar ik mis het gezelschap van jonge mensen. Oude mensen zijn zo oud. Ik mis pubers het meest geloof ik.’

De ontroering trok door mijn hele lichaam. Thuis ben je waar je pubers het meest mist.

Thuis ben je waar de dood eerder komt dan de ouderdom De zoon van een vriend vraagt of de Hotelmens lid wil worden van de Floppy Shoe Gang. Hij stemt toe en krijgt een officiële lidmaatschapskaart. Mag hij dan wel Arnon Monkey blijven? Lees hier de column terug Thuis ben je waar je aan je huidskleur wordt herinnerd De Hotelmens spreekt op een Zuid-Afrikaanse school met de kinderen. Bijna allemaal willen ze naar het buitenland. Een zelfs naar Jemen. Een mooie bijeenkomst. Ondanks, of misschien wel dankzij, de raciale problematiek. Lees de column hier terug