Eigenlijk had ik geschreven. Over cynisme en de aanhoudende burgeroorlog in Syrië. Over hoe erg onverschilligheid en wegkijken is. Enzovoort.

U begrijpt het wel. Zwaar, om niet te zeggen loodzwaar en eenduidig. De column woelde in mij rond. Het was toch al een regenachtige dag, er lag hoofdpijn op de loer. En ik schaamde me een beetje. Te stichtend, te overzichtelijk ook. Alsof er een remedie is tegen moedeloosheid, door gewoon niet moedeloos te zijn. Alsof cynisme zich laat bestraffen, door een paar goed geformuleerde zinnen. Hoogmoedig. Cynisch zelfs misschien, in een column het cynisme over oorlog te lijf denken te gaan. Wel ja.

Bovendien ben ik dol op cynische grappen. En ik houd van scepsis, zeker tegenover gemakzuchtig optimisme. Tegen al te ijverige wereldverbeteraars die je veganisme in je maag splitsen en werkelijk denken daarmee de wereldvrede dichterbij te brengen. Of tegen dixieland-liberalen die elk mens vrij verklaren, maar nog nooit een vluchteling van dichtbij hebben gezien. 

Columnisme, betuttelen de broodschrijvers mij, is eenduidigheid. Eén boodschap, één heldere mening, en die uitwerken. Rechtuit, geen zijpaden bewandelen, doormarcheren tot het laatste woord. Enerzijds, anderzijds is de dood in de pot van de goede column.

Drie jaar geleden verliet ik de politiek, omdat ik wilde ontsnappen aan de rechtomlijnde mening, de consequente eenduidigheid, waarbij elke afwijking als karakterzwakte geldt

Wie weet. Maar drie jaar geleden verliet ik de politiek, omdat ik juist zo genoeg kreeg van het marcheren. Ik wilde ontsnappen aan de rechtomlijnde mening, de consequente eenduidigheid, de herhaling van redeneringen waarbij elke afwijking als karakterzwakte geldt, als een gebroken belofte of nog erger een ‘draai’.

Jaren geleden, in 2007, gaf de Engelse wetenschapper en conservatief een lezing in Amsterdam over de vrijheid van meningsuiting. Ik mocht hem assisteren. Hij zei mooie en ware dingen, over de bedreiging van onze vrijheid door onze ‘ideologische vijanden’ en het nog grotere gevaar ‘dat wij onszelf uit angst censureren.’ Tegeltjeswijsheden, dat wel, maar dat zijn ze niet voor niets geworden.

Interessanter vond ik de omschrijving die hij gaf van de vrijheid van meningsuiting. Hij sprak van intellectuele vrijheid en de vrijheid van kritisch onderzoek. Vrijheid, volgens Dalrymple, veronderstelt een actieve, nieuwsgierige houding en het vermogen om openlijk over het eigen gelijk, de eigen dogma’s te durven twijfelen.  

Zoals Rutger Bregman hier ook al eens de wereld gaat ten onder aan vastomlijnde meningen, aan geveinsde zekerheden en niet-betwijfelde waarheden. De vrijheid van meningsuiting is al te vaak de vrijheid om nooit van mening te veranderen, om altijd en overal het eigen gelijk pront in andermans blikveld te plaatsen. En dat mag natuurlijk. Maar het hoeft niet.

Ik heb de politiek verlaten om weer openlijk te kunnen twijfelen. Om veel niet te weten, te kunnen onderzoeken en om mijn mening te herzien. Ik geloof niet dat een opvatting de chaos kan beteugelen, hoe prachtig en overtuigend ook geformuleerd. Een politicus mist die macht, een columnist hoeft er niet eens aan te beginnen. 

Terug naar burgeroorlog in Syrië en de gruwel van het cynisme. ‘Leven en laten sterven,’ zegt de is het effect van cynisch wegkijken bij mensen in grote nood. Hij heeft gelijk, en dat schreef ik gisteren dan ook plechtig op. Het is echter ook veel te eenvoudig, te overzichtelijk. Alsof actieve betrokkenheid het antwoord is en niet misschien het begin van nieuw en groter kwaad. Eigenlijk weet ik het antwoord niet. 

En als u daar cynische grappen over wilt maken, dan bent u van harte welkom.