Zijn meer voedselkilometers altijd slechter voor het milieu?
Over voedsel doen veel boude beweringen de ronde. Een veel gehoorde: hoe meer voedselkilometers, hoe slechter dat is voor het milieu. Toch kun je soms beter je tomaten uit Spanje halen dan uit het Westland. Ook als je in het Westland woont. Een paar onverwachte en ongemakkelijke handreikingen voor je kerstmenu.
Meestal begin ik de dag met een bakje fruit, een paar boterhammen, een glas melk en een paar espresso’s. Hoeveel kilometer zou mijn ontbijt hebben afgelegd?
Een snelle berekening leert dat de ingrediënten van mijn ochtendmaal ruim 49 duizend kilometer hebben afgelegd – meer dan de omtrek van de aarde. En dan moet de dag nog beginnen (en heb ik ingrediënten als suiker niet eens meegerekend).
De gewetensvolle consument wordt geplaagd door vele twijfels – wat is beter: wilde kabeljauw uit de Noordzee of gekweekte tilapia uit Thailand? – maar één stelregel lijkt boven alle twijfel verheven: voedselkilometers zijn niet goed. Transport veroorzaakt immers uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen. Dus hoe dichter bij huis ons voedsel geteeld of gekweekt wordt, hoe minder vervuiling er optreedt.
De werkelijkheid is helaas minder overzichtelijk: voedselkilometers zijn lang niet altijd slecht voor het milieu.
Het roept de vraag op: wat is waar en onwaar over voedselkilometers?
Wat is er mis met voedselkilometers?
Het vervoeren van tomaten uit het Westland kost minder energie dan tomaten uit Zuid-Spanje halen. Maar transport is slechts een van de productiefactoren die tot vervuiling leiden. Zo worden tomaten in het Westland doorgaans in met aardgas verwarmde kassen gekweekt, terwijl in Spanje de zon voor warmte zorgt. De totale emissie (inclusief transport) van broeikasgassen van Spaanse tomaten is dus lager dan die uit lokale kassen. Wie van tomaten houdt én het klimaat wil ontzien, kan ze beter uit Spanje laten overkomen.
Bovendien is de ene kilometer de andere niet. Transport per vrachtwagen veroorzaakt tien keer meer uitstoot van broeikasgassen dan transport per trein. Een tomaat kan dus per trein tien keer zoveel voedselkilometers afleggen dan een tomaat per vrachtwagen, terwijl tijdens het transport evenveel broeikasgassen worden uitgestoten. Kortom: de vorm van transport is minstens zo belangrijk als de overbrugde afstand.
Als je zelf tomaten kweekt, kunnen die in theorie meer milieubelasting veroorzaken dan tomaten die je in de supermarkt koopt
Even belangrijk is hoe de allerlaatste voedselkilometers worden afgelegd: die van de winkel naar je huis. Als je op de fiets of lopend naar de winkel gaat, stoot je geen broeikasgassen uit. Doe je dat per auto, dan zorg je voor meer vervuiling dan je wellicht zou denken.
En stel: je koopt groenten direct bij de boer. Hiervoor leg je met de auto nog geen zeven kilometer af, heen en terug. Voelt groen en goed. Toch is de totale uitstoot van je uitstapje waarschijnlijk groter dan wanneer diezelfde groenten waren vervoerd in een professioneel distributiesysteem - inclusief koeling, verpakking, transport naar een regionale opslag om vervolgens door een busje à la Albert aan je deur te worden bezorgd.
Dit komt doordat de distributiesystemen van grote voedselconcerns zeer efficiënt zijn. Vrachtwagens zijn zwaarder dan auto’s, maar kunnen meer vervoeren en zijn daardoor efficiënter. Het kost ongeveer 4 liter diesel om een volle vrachtwagen vijf kilo vlees te laten vervoeren* over een afstand van 100 duizend kilometer – evenveel om een personenauto circa 60 kilometer af te laten leggen.
Het kan nog gekker. Als je zelf tomaten kweekt – en de voedselkilometers dus nul zijn – kunnen deze in theorie meer milieubelasting veroorzaken dan tomaten die je in de supermarkt koopt. Want als je een keer met de auto kunstmest haalt bij een tuincentrum, sta je meteen al op achterstand ten opzichte van grootschalige landbouw die efficiënter omgaat met water, kunstmest en andere grondstoffen. En wie weet vergeet je je groenten een keer te bewateren tijdens een weekje vakantie of mislukt je oogst door bladluis, is alle emissie voor niets geweest. Dit hoeft natuurlijk niet zo te gebeuren (misschien gebruik je alleen maar natuurlijke compost), maar het is niet ondenkbaar.
Van zaadje tot composthoop
Goed, vervoerskilometers zijn dus geen goede maatstaf voor de milieubelasting van het voedsel dat je eet. Veel preciezer is een levenscyclusanalyse (lca). Hierin worden alle facetten die van belang zijn bij het produceren en vervoeren van voedsel in ogenschouw genomen. Van zaadje tot composthoop, bij wijze van spreken.
Een veelgeciteerd Amerikaans onderzoek voerde een lca uit voor het gemiddelde dieet van Amerikaanse huishoudens. Een van de conclusies: van alle broeikasgassen komt 11 procent voor rekening van vervoer. Dit percentage geldt voor de hele productieketen, dus ook van toeleveranciers. De afstand tussen producent en winkel – wat de meeste mensen onder voedselkilometers verstaan – is goed voor 4 procent. 83 procent komt voort uit productie, zoals gebruik van kunstmest, pesticiden, verwarming, koeling en verpakking.
Vrijwel alle onderzoeken komen tot soortgelijke conclusies: ook al moet voedsel een grote afstand afleggen, over het algemeen zal dit relatief weinig bijdragen aan de totale hoeveelheid broeikasgassen die wordt uitgestoten.
Wie zo min mogelijk broeikasgas wil uitstoten, kijkt dus verder dan voedselkilometers. Zo veroorzaken vlees en zuivel doorgaans meer broeikasgassen dan groente en fruit. Als je een dag per week vlees en zuivel vervangt door plantaardige alternatieven, bespaar je al net zoveel CO2-uitstoot als waneer je je voedselkilometers met een derde zou terugbrengen.
Het seizoen is ook van grote invloed op de milieubelasting. Neem appels, een seizoensproduct dat we het hele jaar door willen eten. Daarom liggen ze maanden opgeslagen in energievretende koelcellen. Toch is dat nog altijd minder belastend dan diezelfde appel uit Nieuw-Zeeland over te laten vliegen.
Het milieu is ook niet alles
Lca’s geven dus een completer beeld dan voedselkilometers. Toch zijn ze niet ideaal. Dat zegt Jacqueline Bloemhof, hoogleraar aan Wageningen UR en gespecialiseerd in duurzame logistiek in de voedselindustrie. ‘Lca’s lijken exacter dan ze zijn. Achter de cijfers gaan heel wat aannames schuil. Die kunnen per onderzoek verschillen, waardoor ze moeilijk met elkaar te vergelijken zijn.’ Appels en peren blijven dus moeilijk met elkaar te vergelijken.
Daarnaast zijn lca’s beperkt, zegt Bloemhof: ‘Lca’s kijken doorgaans vooral naar energie en broeikasgassen. Duurzaamheid gaat natuurlijk over meer. Neem tomaten. Als je naar energieverbruik kijkt, kan het duurzamer zijn om ze in Spanje te laten groeien en ze dan naar Nederland te vervoeren. Maar tomaten gebruiken relatief veel water, dat in Spanje schaars is en in Nederland niet. Wat is dan de duurzamere keuze? Een lca kan daarop geen antwoord geven, want dit is een kwalitatieve afweging, geen kwantitatieve. Tuinbouwkassen in Nederland gebruiken relatief veel energie, maar als dat schone, hernieuwbare energie is – hetgeen steeds vaker het geval is – pakt de vergelijking weer anders uit, waarschijnlijk in het voordeel van Nederlandse kastomaten.’
Wil je zo efficiënt mogelijk met grondstoffen omgaan en dus het milieu zo min mogelijk belasten, dan kom je uit op grootschalige bedrijven
Lca’s houden ook geen rekening met belangrijke aspecten die niets met het milieu te maken hebben, zoals arbeidsomstandigheden. Dat zegt Sanderine Nonhebel, universitair hoofddocent bij het Centrum voor Energie- en Milieukunde van Rijksuniversiteit Groningen. ‘Je zou denken dat Europese voedselbedrijven goede arbeidsomstandigheden hebben. Maar Brits onderzoek kwam tot de conclusie dat Britse en Spaanse agro-culturele bedrijven veel migranten in dienst hebben die relatief slecht betaald krijgen en een slechte arbeidspositie hebben. In Kenia bleek dat andersom te zijn: werknemers van bedrijven die groenten exporteren naar Europa, hadden betere arbeidsomstandigheden dan hun collega’s bij bedrijven die voor de lokale markt produceerden.’ Sperziebonen laten invliegen uit Kenia mag slecht voor het milieu zijn, de lokale arbeiders varen er beter bij dan de Spaanse of Britse.
Net als Bloemhof pleit Nonhebel er zodoende voor om breder te kijken dan voedselkilometers en lca’s. Nonhebel: ‘Het begint met het besef dat het verbouwen van voedsel altijd ongewenste consequenties heeft. Wil je zo efficiënt mogelijk met grondstoffen omgaan en dus het milieu zo min mogelijk belasten, dan kom je uit op grootschalige bedrijven. Wil je een gevarieerd en mooi landschap, dan kom je uit op lokale, kleine bedrijven. Het gaat om het vinden van een balans.’
Hoe moet het dan?
Dergelijke afwegingen kunnen leiden tot een andere inrichting van onze voedselindustrie.
Nonhebel: ‘Nederland exporteert veel varkensvlees. We importeren daarvoor soja uit Brazilië, die door varkens wordt omgezet in vlees, dat we vervolgens exporteren naar Duitsland, waarna we met de varkensstront blijven zitten. Dat kan anders. Voor elke kilo varkensvlees moet je vijf kilo soja importeren. Als je de varkens in Brazilië houdt, hoef je nog maar een kilo vlees te verschepen in plaats van vijf kilo soja. Bovendien kun je de varkensstront als mest gebruiken op de sojavelden, waardoor Brazilië substantieel minder kunstmest hoeft te importeren. Niet leuk voor Nederlandse varkensboeren, wel efficiënter. Dit zijn complexe keuzes, die je niet kunt reduceren tot het minimaliseren van voedselkilometers.’
Voor wie evengoed de complexiteit wil vangen in eenvoudige stelregels die het milieu ten goede komen, heeft Bloemhof drie adviezen: ‘Eén: eet regionaal, dus wanneer mogelijk voedsel uit Europa; wellicht dat in sommige gevallen een andere keuze beter voor het milieu is, maar dat zijn uitzonderingen. Twee: eet zo veel mogelijk volgens het seizoen, dus geen appels in het voorjaar of aardbeien in de winter. Drie: vervang regelmatig vlees door groenten.’
Rectificatie 09-07-2019: In een eerdere versie van dit stuk is een hinderlijke fout geslopen. In die eerdere versie stond: ‘Wie in de zomer een appel wil eten, doet er beter aan deze uit Nieuw-Zeeland over te laten komen (waar ze dan net geoogst zijn) dan een appel uit de Betuwe te eten die al maanden in een koelcel heeft gelegen.’ Volgens sommige onderzoeken is dat inderdaad zo, maar volgens het geciteerde onderzoek is het precies andersom: lokaal gekweekte appelen vergen, inclusief maandenlange koeling, circa een kwart minder energie dan intercontinentale import. Consumptie van lokale appelen kost dus minder energie, ook als ze bijna een jaar in een koeling hebben gelegen. Nog beter is het, zoals verderop in het artikel staat, om in het juiste seizoen (nazomer, herfst en winter) lokaal gekweekte appelen te eten.