Waarom willen Belgen en Nederlanders toch zo weinig van elkaar weten?
Een fascinerende tentoonstelling over de vijftien jaar dat Nederland en België één land vormden, nodigt uit tot nadenken over de verhouding tussen de twee landen, de geheimen van natievorming en de kansen voor Europa.
Gent, de meest Nederlandse stad van België, draagt veel sporen van de vijftien jaar (1815-1830) waarin het huidige Nederland en België samen het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden vormden. Koning Willem I stichtte in de stad die hij liefhad de universiteit, met zijn magnifieke aula. Onderwijsstad Gent heeft er zijn grote levendigheid en sterke kenniseconomie voor een belangrijk deel aan te danken. De ‘kanalenkoning’ zorgde ook voor de aanleg van het kanaal Gent-Terneuzen, dat het fundament legde voor de bloei van Gent als havenstad.
Over de vijftien jaar dat Nederland en België één waren, loopt in STAM, het Gentse stadsmuseum, de fascinerende tentoonstelling ‘Het verloren koninkrijk.’ Dat is sowieso een plek waar iedere inwoner van de lage landen geweest moet zijn. In een ‘briljant gerenoveerde’ middeleeuwse abdij gidst het museum de bezoeker op een zinnenprikkelende wijze door de rijke geschiedenis van de stad. De huidige expositie over het Verenigd Koninkrijk onder Willem I schetst een even complex als intrigerend beeld van een vorst die licht én duisternis bracht en nodigt uit tot nadenken over de verhouding tussen Nederland en België, de geheimen van natievorming en de kansen van Europa.
Het koninkrijk: een bedenksel van bestuurders
Het begint allemaal bij de Slag bij Waterloo. Op 18 juni 1815 werd Napoleon verslagen, mede dankzij de ‘held van Waterloo,’ prins Willem (de zoon van koning Willem I). Het is, lezen we aan het begin van de tentoonstelling, ‘het stichtingsmoment van het nieuwe Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het heeft zijn nut bewezen als ‘bolwerk van Europa,’ want Frankrijk was verslagen.’
Toen Napoleon zijn Waterloo had gevonden, kon vorm krijgen wat de grote mogendheden tijdens het Congres van Wenen al hadden bedacht. Ze hertekenden destijds de kaart van Europa en omringden Frankrijk met bufferstaten, die de Franse expansiedrang en revolutiezin moesten intomen.
Twee landen waren samengevoegd die domweg te anders waren
Het was ‘een diplomatieke constructie die, zonder de burgers te raadplegen, tot stand kwam,’ stelt de expositietekst. Willem I had er een ‘propagandacampagne’ voor gevoerd. Maar tussen noord en zuid bestonden verschillen in politieke tradities, mentaliteit en religieuze identiteit. ‘Geen campagne kon die verschillen zomaar wegpoetsen.’
Een bedenksel van bestuurders, over de hoofden van de burgers. Fundamentele verschillen, die met geen propagandacampagne waren weg te poetsen. Door dit beeld aan het begin van de tentoonstelling neer te zetten, krijgt het uiteenvallen van het koninkrijk waaraan het eind van de expositie is gewijd iets onvermijdelijks.
Je kan het uitschrijven: twee landen waren samengevoegd die domweg te anders waren. De katholieke zuidelijke Nederlanden waar de Franse taal en cultuur dominant waren en dat zich industrieel sterk ontwikkelde. En de noordelijke Nederlanden, waar het calvinistische protestantisme heerste, de Nederlandse taal werd gesproken en dat vooral een handelseconomie had. Dat moest wel fout gaan. Laat dat een les zijn voor de EU, kunnen we er dan nog bij denken.
De uitvinding van het nationale gevoel
Toch is dat te simpel, schrijft de Nijmeegse historicus Remieg Aerts in het boek Het (on)verenigd koninkrijk 1815-1830 > 2015. Een politiek experiment in de lage landen. Want er waren nog geen twee sterke naties - Nederland en België - die tot samensmelting werden gedwongen.
Aerts: ‘In een samenleving die grotendeels door standsbesef, klassentegenstellingen, kerklidmaatschap en religieus groepsbesef beheerst werd, was nationaal gevoel meestentijds een loyaliteit van secundaire betekenis en hadden alle groepen een vaak zeer verschillende relatie tot de staat waarvan zij deel uitmaakten.’
Bij het woord ‘vaderland’ dachten de mensen aan de eigen stad of provincie, stelt Aerts. Pas in de loop van de negentiende eeuw zou ‘nationaliteit’ tot een dominante vorm van identificatie uitgroeien.
Dat de inwoners van de noordelijke Nederlanden zich Nederlanders en van de zuidelijke Nederlanden zich (in mindere mate) Belg zijn gaan voelen, was niet voorbestemd. Evenmin zijn die nationale identiteiten van onderop gegroeid. Ze zijn in belangrijke mate welbewust geschapen, door een elite.
Met Aerts denkt een groeiend aantal historici dat het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk geen onvermijdelijk gevolg was van een onverenigbaarheid van de noordelijke en zuidelijke karakters. Het had anders kunnen lopen, het jonge land was levensvatbaar. Maar de hoofdrolspelers hielpen het met foute politieke keuzes om zeep.
Uw naam worde gehaat, uw rijk eindige
Die fouten brengt de expositie mooi in beeld. Onze Willem, die het koninkrijk ging leiden, mag veel hebben betekend in het stimuleren van culturele, wetenschappelijke en industriële activiteit in de zuidelijke Nederlanden, het was ook een nogal bazig mannetje. In zijn memoires schrijft de Belgische journalist Louis de Potter (1786-1859) dat de koning zichzelf beschouwde ‘als de enige verlichte en deugdzame man te midden van vijf à zes miljoen minderjarigen zonder moraliteit en verstand.’
Willems despotische bewind riep steeds meer weerstand op. Vandaag mogen sommigen Willem I zien als de redder van het Nederlands in het noorden van België, toen stuitte zijn poging het Nederlands als de taal voor overheid en justitie op te leggen in heel de zuidelijke Nederlanden op protest. Niet alleen Franssprekenden verzetten zich, Vlamingen ervoeren het als ‘verhollandsing’ van hun taal. Dat hij een einde probeerde te maken aan de almacht van de kerk in het onderwijs vonden de katholieken een machtsgreep van de ‘protestantse duivel uit het noorden.’ Jonge liberalen vonden dan weer dat hij de persvrijheid en de vrijheid van vereniging tegenging.
Ze hadden gelijk. Louis de Potter werd achttien maanden in het gevang gegooid toen hij in de liberale krant Courrier des Pays-Bas was opgekomen voor de vrijheid van meningsuiting, onderwijs en godsdienst en had gepleit voor de invoering van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Het ongenoegen over Willems bazige bewind kwam op 25 augustus 1830 tot uitbarsting tijdens een opvoering van de opera De stomme van Portici in Brussel. Vooral de aria ‘Heilige liefde voor het vaderland’ uit de opera over de Napolitaanse opstand tegen de Spaanse overheersing riep roerige reacties op.
Tijdens de poging van Willems leger de opstandelingen neer te slaan, vielen vervolgens 750 doden. Wie dat tot zich laat doordringen en dan op de expositie het schilderij van de voorlopige Belgische regering ziet waarop de ogenschijnlijk zachtaardige intellectueel Louis de Potter staat, ervaart het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk bijna als een bevrijding.
Aan die stemming draagt ook het ‘Nationale Onze Vader’ bij dat opstandelingen in de stad Bergen schreven:
Onze ex-koning, die in Den Haag zijt;
Uw naam worde gehaat;
Uw rijk eindige;
Uw wil blijve zonder gevolg
In de provincies zoals in Brussel;
Laat ons onze dagelijks kranten,
Vergeef ons onze schulden, zoals
Wij de verordeningen vergeven
Aan wie ze heeft uitgevaardigd;
Laat ons niet sterven
Onder de kogels van de Hollanders
Maar verlos ons van uw aanwezigheid.
Amen.
Groot-Nederland
Toch was én is niet iedereen gelukkig met de splitsing van de Nederlanden. In de jaren dertig van de negentiende eeuw was Gent het hart van de orangistische beweging die hereniging nastreefde. De orangist Joseph Van Crombrugghe won eind 1830 glansrijk de burgemeestersverkiezingen en bestuurde zes jaar lang de stad. Na enkele mislukte pogingen tot een staatsgreep legden de orangisten zich eind jaren dertig neer bij de splitsing.
Na de Eerste Wereldoorlog, toen er opnieuw een hertekening van de Europese landkaart zoals in 1815 denkbaar was, herleefde de groot-Nederlandse gedachte bij sommigen in Nederland en België. De collaboratie in de Tweede Wereldoorlog van lieden die de groot-Nederlandse gedachte toegenegen waren - zoals NSB’er Anton Mussert die de Vlamingen als onderdeel van de Nederlandse volksgemeenschap zag - was echter de nekslag voor het politieke project groot-Nederland.
Tekenend is dat de herdenking van de vijftien jaar Verenigd Koninkrijk in Nederland nauwelijks leeft
Maar bij sommigen blijft de spijt. Bij de Belgische schrijver Geert van Istendael bijvoorbeeld. Hij is slim genoeg om te snappen dat gedane zaken geen keer nemen. Een politieke vereniging, de vorming van één land is een gepasseerd station. Hij legt de lat lager: intensievere samenwerking, geholpen door wederzijdse belangstelling en culturele uitwisseling. ‘Ik ben ervan overtuigd dat we zonder toenadering tussen Noord en Zuid, ja, noem het maar integratie, gedoemd zijn te verschrompelen tot een folkloristisch restant of restloos te verdwijnen,’ schrijft hij in Het (on)verenigd koninkrijk. ‘Het zou een onherstelbaar verlies zijn voor de Europese beschaving,’ besluit hij het boek gedragen.
Van Istendael windt zich er ook over op dat ‘we steeds minder van elkaar weten en willen weten.’ Als een in België geboren, in Nederland opgegroeide en sinds kort in Gent woonachtige Nederlander deel ik zijn onvrede. Hij maakt zich vooral druk over het uitdoven van de belangstelling in het zuiden voor het culturele en politieke leven in Nederland. Ikzelf verbaas me dan weer over de vaak meewarige blik waarmee de noordelingen hun zuiderburen bezien, als ze al die richting in kijken.
Tekenend is dat de herdenking van de vijftien jaar Verenigd Koninkrijk in Nederland nauwelijks leeft. Terwijl in België de boekhandels vol liggen met volumineuze werken en de scheiding het onderwerp is van een serie exposities en debatten, heeft bijna geen mens het er in Nederland over.
In hetzelfde schuitje
Waarom is dat erg? In zijn pamflet Broederschap geeft eurocommissaris Frans Timmermans een mooie definitie van solidariteit. Het is ‘gemeenschappelijk handelen vanuit het besef dat er sprake is van onderlinge lotsverbondenheid. Iets met een ander delen, omdat ons dat collectief sterker maakt.’ Maar in Europa is, stelt Timmermans, ‘een schrijnend gebrek zichtbaar aan solidariteit in samenlevingen en tússen samenlevingen.’
Ik denk dat Timmermans gelijk heeft dat de Europese Unie alleen kan bestaan bij gratie van een gevoel van lotsverbondenheid. Sommigen menen dat nog meer nodig is: een Europese identiteit. Een Europese democratie zou een onmogelijkheid zijn, bij gebrek aan een Europees volk dat zich één voelt. Naar mijn inzicht komen we al een heel eind met het besef dat we in hetzelfde schuitje zitten en we om de woelige baren te trotseren maar beter kunnen samenwerken en ons brood delen.
Een gevoel van onderlinge lotsverbondenheid kan evenwel alleen groeien als er een elementaire belangstelling is voor elkaar. Als dat al ontbreekt bij twee buren met een gemeenschappelijke geschiedenis en taal, lijkt de basis voor de vorming van een verenigd Europa wel erg wankel.