Hoe het ‘kalifaatgezin’ uit Huizen een stempel kreeg waar het nooit meer van afkomt
Stel je voor: je kijkt het nieuws. In het Arabisch, want dat is je moerstaal. De telefoon gaat en op de achtergrond raast het nieuws door. De politie luistert dit gesprek af en concludeert uit 17 seconden achtergrondgeluid: hier wordt een zelfmoordactie beraamd. Wat gaat hier mis? Ik vroeg het een onderzoeker die promoveerde op het thema startinformatie in strafzaken.
Vorige week berichtte de Volkskrant dat een ‘kalifaatgezin’ uit Huizen niets met de jihad te maken had. De AIVD zag de ouders ten onrechte aan als IS-aanhangers, waarna de politie hun paspoorten afpakte, de kinderen uit huis plaatste en de ouders vastzette.
Wat ging hier fout? Het bewijs voor de verdenking bleek flinterdun. Op een geluidsbandje werd mogelijk gesproken over een zelfmoordaanslag, terwijl dit uiteindelijk waarschijnlijk om een televisienieuwsuitzending ging die op de achtergrond aanstond. Toch weerhield het de burgemeester van Huizen er niet van het daadkrachtige ingrijpen omstandig te prijzen. En later de fouten toe te geven.
De zaak werd uiteindelijk geseponeerd bij gebrek aan bewijs. Volgens Sven Brinkhoff, die vorig jaar aan de Radboud Universiteit promoveerde op het onderwerp startinformatie, is dit geen uitzondering. Tijdens zijn onderzoek vond hij dat de politie vaak te snel en ingrijpend handelt op basis van dubieuze informatie.
‘De politie krijgt een zogenaamd ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Voorlichtingendienst. De politie weet nooit of de informatie klopt en waar die vandaan komt, maar handelt er wel snel naar. Soms zonder eerst zelf op onderzoek te gaan. Dit kan vervelende gevolgen hebben, want onschuldige burgers kunnen onterecht worden opgepakt,’ aldus Brinkhoff.
Startinformatie: de gevaren en bezwaren
De afgelopen acht jaar heeft onderzoeker en docent strafprocesrecht Sven Brinkhoff zich beziggehouden met zogenoemde startinformatie – informatie die de politie en het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geven een strafproces te starten. Op 14 november 2014 promoveerde hij op dit onderwerp met zijn proefschrift Startinformatie in het strafproces aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
Toen Brinkhoff tussen 2004 en 2007 als jurist werkzaam was bij het OM, zag hij dat de start van een onderzoek veel discussie en gedoe opleverde in het strafproces. Het grootste probleem? Het gebruik van externe bronnen door politie en justitie.
Misschien is de informatie wel onder dwang verkregen of uitgelokt, of was de privacy van een burger in het geding
Bij externe bronnen kun je denken aan anonieme informatie die binnenkomt via Meld Misdaad Anoniem, via buitenlandse opsporingsdiensten en via Nederlandse inlichtingendiensten zoals het Team Criminele Inlichtingen (TCI) en de AIVD. Maar de politie ontvangt ook steeds meer informatie van andere overheidsorganen, zoals de Belastingdienst en het UWV.
‘Vooral de informatie uit moeilijk controleerbare bronnen is erg schimmig,’ vertelt Brinkhoff, die zeven jaar lang honderden uitspraken van rechters analyseerde, wet- en regelgeving bestudeerde en met mensen uit de praktijk sprak. ‘Het is vaak onbekend van wie de informatie afkomstig is, hoe de informatie is verkregen en of er hierbij mensenrechten zijn geschonden. Misschien is de informatie wel onder dwang verkregen of uitgelokt, of was de privacy van een burger in het geding,’ aldus de onderzoeker.
Brinkhoff licht twee voorbeelden uit: anonieme meldingen en informatie die door andere overheidsdiensten is verkregen door middel van datamining. Volgens de onderzoeker neemt het gebruik van deze twee bronnen toe. Dit hangt samen met de populariteit van anonieme kliklijnen, maar ook met een groei in convenanten – overeenkomsten tussen politie en overheidsorganen.
Schimmige bron 1: anonieme meldingen
Anonieme tips kunnen een uitkomst zijn als je als tipgever vreest voor represailles. In het strafproces zijn in de loop der jaren echter veel problemen met anonieme informatie ontstaan, zegt Brinkhoff.
‘Mijn onderzoek van een honderdtal rechterlijke uitspraken toont aan dat politie en justitie veel vaker klakkeloos op anonieme informatie varen dan een aantal jaren geleden. Deze informatie komt bij de politie binnen via anonieme meldpunten, die steeds meer tips van burgers ontvangen. De tips worden echter te weinig gecontroleerd op betrouwbaarheid.’
Anonieme startinformatie kan tot de inzet van dwangmiddelen – zoals een aanhouding, een doorzoeking van een woning of een telefoontap – leiden. Nog problematischer wordt het als iemand in zo’n geval onschuldig blijkt te zijn. Sommige burgers dienen in zo’n geval een klacht in bij de Ombudsman, die dan bepaalt of het overheidshandelen behoorlijk was. Maar het grootste leed is dan al geschied: de onschuldige burger is al van zijn bed gelicht.
Moet een rechter informatie die hij niet kan verifiëren, accepteren in het strafproces?
Anonieme tips brengen nog een gevaar met zich mee. Voor de tipgever is het makkelijk een onschuldig persoon zwart te maken. ‘Dit is een reëel risico. Mijn onderzoek toont aan dat de politie niet veel aanvullend onderzoek verricht als er een anonieme tip binnenkomt. Het is dus heel eenvoudig om de politie op het verkeerde been te brengen. En als de tip dan ook nog eens gaat over wapenbezit, terrorisme of een andere kwestie waar een acute dreiging achter zit, dan weet ik zeker dat de politie direct bij diegene binnenstaat.’
Maar wat als een anonieme tip wél succesvol is? Ook dan kleven er risico’s aan anonieme startinformatie, vertelt Brinkhoff. Zo weten in een rechtszaak verdachte, advocaat en rechter niet van wie de beschuldiging komt en hoe de informatie is verkregen. Moet een rechter informatie die hij niet kan verifiëren, accepteren in het strafproces? Als het aan de onderzoeker ligt niet. ‘De rechter moet vaker zeggen: de startinformatie was onvoldoende en kan daarom niet als rechtvaardiging dienen voor het toepassen van een dwangmiddel tegen een burger.’
Volgens Brinkhoff is nu het tegenovergestelde het geval: door strafzaken aandachtig te bestuderen vond hij dat rechters de afgelopen jaren steeds minder eisen zijn gaan stellen aan startinformatie. Volgens Brinkhoff is dit de Hoge Raad, de hoogste rechterlijke instantie, te verwijten. ‘De Hoge Raad stelt nooit de eis dat anonieme startinformatie eerst moet worden getoetst door de politie. Deze redenering sijpelt van een hoog rechterlijk orgaan helemaal naar beneden. Het kan dus zo gebeuren dat als een politieagent een anonieme tip binnenkrijgt, hij daar direct naar gaat handelen.’
De onderzoeker geeft een suggestie hoe er in de toekomst moet worden omgegaan met anonieme startinformatie. ‘Als er een tip binnenkomt over een hennepkwekerij, kan de politie eerst zelf onderzoek verrichten door langs het gebouw te rijden en te kijken of de ramen zijn afgeplakt. De politie zou ook een energiemaatschappij kunnen vragen of er op dat adres een hoog energieverbruik is. Als er uit dit onderzoek bewijs komt, dan is dat een rechtvaardiging om de woning binnen te gaan. Als politie heb je dan in ieder geval niet blindelings vertrouwd op de informatie van de externe bron.’
Schimmige bron 2: datamining door overheidsdiensten
Tijdens zijn onderzoek ontdekte Brinkhoff ook dat datamining de afgelopen jaren is uitgegroeid tot een belangrijke bron van startinformatie. Datamining is een methode waarbij de politie gebruikmaakt van gegevensbestanden van andere overheidsorganen, deze bestanden aan elkaar koppelt en er met een zoekterm doorheen gaat. Op die manier kan een burger als verdacht worden aangemerkt. En dat kan dan weer aanleiding zijn voor een opsporingsonderzoek.
Volgens Brinkhoff kan datamining een bruikbare methode zijn, maar er zitten een aantal haken en ogen aan. ‘Datamining betekent dat er op grote schaal persoonsgegevens van burgers worden gekoppeld en geanalyseerd, terwijl maar een heel klein percentage van die burgers met strafbaar gedrag te maken heeft. Dit is een heel grote privacykwestie, want er is op dit moment nauwelijks een wettelijke grondslag voor het doorlichten van burgers op deze manier.’
De onderzoeker ontdekte dat datamining steeds meer aan populariteit wint vanwege het groeiende aantal van convenanten tussen de politie en overheidsorganen. ‘Het uitwisselen van gegevens gebeurt steeds vaker op basis van convenanten – niet of maar heel beperkt op basis van de wet. Het UWV, de Belastingdienst, de politie: ze knopen al hun bestanden aan elkaar en laten daar een proces van datamining op los. Dit is niet alleen een privacygevoelige kwestie, het blijft ook nog maar de vraag of het koppelen van bestanden altijd leidt tot een juiste gevolgtrekking. Databases kunnen namelijk oude of onbewust foutieve informatie bevatten.’
Wat als een systeem een burger ten onrechte als verdacht aanmerkt en de politie op basis van die informatie gaat handelen? Net als bij anonieme startinformatie kan dit problematisch uitpakken: de burger wordt thuis opgezocht en moet bewijzen dat hij of zij geen strafbaar feit heeft begaan.
Toch besluit de politie steeds vaker om een opsporingsonderzoek te starten op basis van informatie die via datamining is verkregen – mede mogelijk gemaakt door het groeiende aantal van convenanten tussen de politie en overheidsorganen. ‘Als dit echt de gewenste koers is van de overheid,’ zegt Brinkhoff, ‘dan moet er betere wetgeving komen. Er moet controle zijn op de methode achter datamining van een officier of zelfs een onderzoeksrechter.’
Volgens de onderzoeker moet ook worden nagedacht over wát er precies wordt gekoppeld en geanalyseerd. ‘Mag je ook zoeken in verbanden tussen geloofsovertuigingen en politieke voorkeuren of ras? Willen we dat de politie op die manier werkt? Misschien gebeurt dat nu nog niet, maar in de toekomst is dat heel reëel. Hoe makkelijk is het om, gezien de recente bedreigingen van jihadisten, burgers te controleren op basis van lidmaatschap van een moskee? Over dat soort vragen moet worden nagedacht in het parlement.’
Tips over terrorisme
Er is één grote uitzondering in dit verhaal: meldingen over terrorisme. Brinkhoff: ‘Als er een tip binnenkomt dat er over twee dagen een terroristische aanslag in Utrecht wordt gepleegd, dan moet de politie meteen ingrijpen. Want als er echt wat gebeurt, kun je het als overheid niet verkopen dat de politie niets deed of nog bezig was met een aanvullend onderzoek.’
‘Als de politie meteen gaat handelen als terrorisme in het spel komt, dan is dat een risico dat acceptabel is. Achter die informatie zit namelijk een acute dreiging voor heel veel burgers. Je kunt er wél voor zorgen dat dit type startinformatie achteraf door een rechter wordt getoetst, wat nu erg moeilijk is. De rechter moet dan bepalen of de informatie op een eerlijke manier is verkregen.’
Brinkhoff doelt hier vooral op informatie afkomstig van inlichtingendiensten, die met zogenoemde ambtsberichten werken: hapklare berichten voor politie en justitie op basis waarvan een onderzoek kan worden gestart. In zo’n ambtsbericht wordt de bron van de informatie nooit prijsgegeven, omdat inlichtingendiensten een geheimhoudingsplicht hebben.
Wat kan er beter?
Brinkhoff pleit voor strakkere wetgeving rondom startinformatie. Zo moet er meer controle over het dataminingsproces komen. Door een onderzoeksrechter die te laten toetsen bijvoorbeeld. Ook moet er scherper worden getoetst of anonieme startinformatie genoeg rechtvaardiging biedt voor de inzet van dwangmiddelen.
‘Vooral de Hoge Raad moet zich afvragen: is het gerechtvaardigd dat de politie die woning binnengaat? Hoe zit het met de privacy van die burger? Als we het steeds makkelijker maken om tips zonder toetsing te verwerken, dwing je niemand om aanvullend onderzoek te doen. En daar moeten we wel naartoe.’
Informatie uit externe bronnen kan wel degelijk van belang zijn volgens Brinkhoff. ‘Maar wees kritisch. Vaar als politie en officier niet op wat datamining oplevert of wat een anonieme bron zegt. Vertrouw ook op menselijke beoordeling. Zelfs als de verdenking van de informatie spat is die menselijke toets broodnodig.’
Brinkhoff pleit ook in het geval van het ‘Kalifaatgezin uit Huizen’ voor in elk geval meer behoedzaamheid. ‘Je kunt het opsporen van onschuldige mensen zo veel mogelijk voorkomen door eerst eigen onderzoek te doen. Beoordeel als politie hoe urgent de kwestie is. Radicalisering is bijvoorbeeld vaak geen acute dreiging. Je hoeft daar niet direct een familie voor uit elkaar te trekken. Ga met zo’n gezin praten, in plaats van mensen meteen aan te houden.’
En als de politie er dan nog steeds naast zit, is het tijd voor een mea culpa. ‘Vaak worden zaken breed uitgemeten in de media. Het zou de politie en de overheid sieren om fouten toe te geven. Maak mensen duidelijk dat er risico’s zitten aan het vak, maar dat je gedegen onderzoek doet om fouten in de toekomst te voorkomen.’