Marx krijgt gelijk
Het heeft even geduurd. Honderdvijftig jaar lang druppelde welvaart omlaag naar de lagere klassen. Er werd een verzorgingsstaat opgebouwd die miljoenen burgers bescherming bood tegen de schokken van het kapitalisme. De revolutie werd afgekocht met herverdeling. Veel herverdeling.
Maar nu. De ongelijkheid tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen de rijkste 1 procent en de overige 99 procent, ja zelfs tussen de 1 procent en de 0,01 procent, blijft maar groeien. De winstmarges van het internationale bedrijfsleven zijn sinds 1929 niet zo hoog geweest. Multimiljardairs als Bill Gross (2,3 miljard dollar), Stanley Druckenmiller (12 miljard) en Warren Buffett (58,5 miljard) smeken inmiddels om hogere belastingen.
Ook zij maken zich zorgen over een internationale trend: arbeiders leggen het af tegen Das Kapital. Decennialang ging ongeveer twee derde van het wereldwijde inkomen naar werknemers, en de rest naar de bezittende klasse (in de vorm van winst, dividend en rente). Inmiddels is er nog maar 54 procent over voor de arbeiders aller landen.
Wie had dat ook alweer voorspeld?
Was het Karl Marx niet, die Duitse salonsocialist die dacht dat de bezittende klasse aan zichzelf ten onder zou gaan? Die obscure filosoof die schreef dat de kapitalisten hun eigen graf groeven naarmate ze een steeds groter deel van de welvaart opslokten? Ik bedoel die premoderne hippie, met die enorme baard, de revolutionair die we lang geleden op de vuilnisbelt van de geschiedenis hebben achtergelaten.
Want voor wie het even vergeten was: Karl Marx zat er grandioos naast. De ‘arbeiders aller landen’ kwamen niet in opstand tegen de bezittende klasse; ze gingen er zelf toe behoren. De proletariër werd een succesvolle kostwinner, met een koelkast in de keuken, een stofzuiger in de bezemkast en een auto voor de deur. Het proletariaat groeide uit tot de middenklasse: de ruggengraat van het westerse kapitalisme. En de democratie.
Maar nu, anderhalve eeuw later, waart er een spook door de wereld.
De middenklasse heeft het in jaren niet zo zwaar te verduren gehad. In meer dan 80 procent van alle landen – inclusief Nederland – groeit de ongelijkheid. De Britse krant The Independent had het gisteren over ‘de grootste daling van de levensstandaard sinds er betrouwbare cijfers worden bijgehouden, halverwege de negentiende eeuw.’ Terwijl de werkloosheid record na record breekt, is de geldkraan naar banken wagenwijd opengezet. Terwijl de lasten voor burgers omhoog gaan, vliegen de lasten voor het bedrijfsleven omlaag. In Nederland dekt de vennootschapsbelasting nog maar 6 procent van de Rijksuitgaven. Tien jaar geleden was dat nog het dubbele.
De middenklasse heeft het in jaren niet zo zwaar te verduren gehad. In meer dan 80 procent van alle landen - inclusief Nederland - groeit de ongelijkheid
Landen worden tegen elkaar uitgespeeld door multinationals, die qua omzet vaak net zo groot zijn als een land. Voor steeds meer markten geldt het ‘winner-takes-all’-principe. Internetgiganten als Facebook en Google zijn miljarden waard, maar creëren nauwelijks werkgelegenheid. Of het nu om bestsellers, blockbusters of boxershorts gaat – steeds minder bedrijven slokken steeds meer winst op. Het kapitaal is verzot op monopolies, wist Marx al.
Begrijp me niet verkeerd: de vrije markt is een schitterende welvaartsmachine. ‘Het brengt wonderen voort waarbij de Egyptische piramiden, de Romeinse aquaducten en de Gothische kathedralen verbleken,’ schreef Marx in het Communistisch Manifest. Denk alleen al aan de 700 miljoen Chinezen die sinds de jaren zeventig uit de armoede zijn opgeheven. In steeds meer landen breken rijke, veilige en gezonde tijden aan, grotendeels dankzij het kapitalisme.
Maar de wetten van de markt kennen geen eindpunt. Juist daarom dacht Marx dat het kapitalisme zijn eigen doodsvonnis met zich meedroeg. Op den duur zou het zijn sociale basis vernietigen: de middenklasse. Crises behoren volgens Marx niet tot de uitzondering op de regel, maar tot de essentie van het kapitalisme.
‘Ik ben er absoluut van overtuigd dat Marx’ benadering de beste manier is om naar het kapitalisme te kijken,’ vertelde een bankier van een grote investeringsbank zestien jaar geleden aan The New Yorker. Het waren de gouden tijden van liberaliseren, privatiseren en fuseren – de handelaar in kwestie was bezig ‘the strongest market in living memory’ uit te melken. Toch twijfelde hij niet langer. ‘Hoe meer tijd ik doorbreng op Wall Street, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat Marx gelijk had.’
De grote vraag is: zullen de ‘arbeiders aller landen’ zich nog (kunnen) verenigen, anno 2013? Je zou zeggen van niet – de mens is het planbureau van zijn eigen leven geworden. De vrijheid van meningsuiting is heilig verklaard, de vrijheid van vereniging vergeten.
Dacht ik.
Totdat ik onderstaand kaartje bekeek – een visualisatie van alle protesten, wereldwijd, sinds 1979. Er is best wat op aan te merken. Zo worden er nu meer protesten geregistreerd, simpelweg omdat de nieuwsmedia groter zijn dan ooit. Maar toch, bekijk het eens. Van Brazilië tot Griekenland, van Bulgarije tot Indonesië, van de Verenigde Staten tot Spanje: mensen gaan de straten op. Ze hebben verschillende beweegredenen, maar vooral veel gemeen. Veel van hen komen uit de middenklasse. Ze wonen in democratieën. Ze zijn jong. Ze zijn werkloos. Ze zijn boos.
Wie wil begrijpen waarom, zou bij Marx moeten beginnen.