Waarom minder vlees eten zo moeilijk is
Als we het voedselsysteem willen veranderen - zodat het de aarde minder belast - moeten we ons voedselpatroon aanpassen. Maar kunnen we dat wel, minder vlees en chocolade eten?
We moeten minder vlees gaan eten, antwoordden jullie toen ik vroeg naar de toekomst van ons voedselsysteem. Dat lijkt inderdaad een waarheid als een koe, maar ik zou het nog verder willen trekken: ‘we’ - de westerse consumenten - moeten over de gehele linie anders gaan eten.
Maar hoe realistisch is dat, ons voedingspatroon aanpassen? Er is immers een groot verschil tussen wat we zeggen te willen en wat we uiteindelijk doen. Zo eten we in het Westen vaak veel meer dan nodig is én allerlei dingen die we niet nodig hebben. Dat is niet alleen slecht voor onszelf, maar ook voor de wereld.
Chocolade is een goed voorbeeld. De cacao die ervoor nodig is, wordt onder andere verbouwd in West-Afrika. Voedsel is er geen zekerheid, toch werken boeren daar om ons van chocolaatjes te voorzien. Chocola is een luxe, genoeg te eten hebben is een noodzaak.
Of vlees: daarvoor geldt dat je dieren die je wilt eten eerst moet voeden. Als je daarvoor speciaal veevoedergewassen gaat verbouwen, concurreert die landbouwgrond met die voor mensen. Je zou beter meteen planten kunnen verbouwen die mensen kunnen eten. Bovendien genereert het houden van dieren zo’n 14,5 procent van alle broeikasgassen en bezet het een ontstellende 70 procent van het agrarisch landoppervlak.
Vlees eten is dus ook een luxe, die het voedselproductiesysteem bovendien op allerlei manieren onder druk zet (vervuiling, watergebruik, uitstoot broeikasgassen).
Dit zijn relatief bekende feiten. Toch eten we nog steeds vlees en chocola. Zijn mensen dan wel in staat om hun voedselpatronen aan te passen?
We willen niet weten hoe ons eten geproduceerd wordt
Een goede reden om daaraan te twijfelen, ligt in de oorsprong van de waarden die we in het Westen graag aan voedsel koppelen. Die zijn volgens filosoof Maarten Doorman voor een groot deel ingegeven door denkbeelden die stammen uit de romantiek. ‘En dan met name van de Franse denker Jean-Jacques Rousseau, een van de eersten die zei dat alles wat met cultuur te maken heeft corrumperend werkt. Het woord natuur kreeg daarmee een volstrekt nieuwe betekenis: het stond voor authenticiteit en eerlijkheid. Dus als je nu zegt dat er alleen maar natuurlijke voedingstoffen aan een product zijn toegevoegd, dan is dat goed. Zitten er E-nummers in, dan is dat fout.’
Wie nu door een supermarkt loopt, kan zich haast niet aan de indruk onttrekken dat voedselproductie steeds kleinschaliger en knusser aan het worden is
In zijn boek Rousseau en ik (2012) laat Doorman zien dat verlangen naar authenticiteit altijd het tegendeel oproept: zoals de echtheid in Boer zoekt vrouw tot in de puntjes is geregisseerd, zo schotelt de industrie ons ‘echte’ boter en ‘zuivere, natuurlijke’ producten voor. Om aan ons romantisch verlangen te beantwoorden, is de hele marketing en communicatie die dat product omgeeft erop gericht om de natuurlijkheid van het product te benadrukken. Doorman: ‘Een reclamestrategie die, als je het negatief wilt zeggen, bedrog is. En, als je het iets neutraler wilt zeggen, volstrekt kunstmatig.’
Wie dus anno 2016 door een supermarkt loopt, kan zich haast niet aan de indruk onttrekken dat voedselproductie steeds kleinschaliger en knusser aan het worden is. Maar de praktijk beweegt zich juist in de omgekeerde richting.
Zo bedriegen we onszelf niet alleen, maar vergroten we ook de kloof tussen consument en producent. Boeren en voedselfabrikanten willen vaak zo efficiënt mogelijk hun werk doen. Burgers willen producten uit de natuur, lokaal, in het seizoen en zonder kunstmatige toevoegingen of bestrijdingsmiddelen. ‘Dat is in de samenleving waarin we leven eigenlijk ridicuul,’ stelt Doorman.
We willen de vleesmarkt niet deliberaliseren
Een andere reden om sceptisch te zijn over de mogelijkheid dat consumenten het voortouw nemen in een verandering naar een duurzamer voedselsysteem, is de macht die aanbod heeft over vraag. Deze zomer berichtte de Europese Commissie dat vleesconsumptie in Europa stijgt, waarschijnlijk vooral onder invloed van de beschikbaarheid van kip en varkensvlees.
‘In een geliberaliseerde markt zullen mensen vlees blijven produceren. En als het er eenmaal is, zullen mensen het blijven kopen,’ stelt Dick Veerman, hoofdredacteur van FoodLog over de telefoon. ‘De enige mogelijkheid die je hebt, is de markt deliberaliseren,’ aldus Veerman.
Met andere woorden: een vleestaks. En hoewel verschillende partijen met dat idee aan de haal zijn geweest, krijg je er de handen niet voor op elkaar. Zelfs binnen vooruitstrevende kringen lijkt er opvallend weinig draagvlak voor te zijn (wie herinnert zich nog de hilarische opstand bij de VPRO toen de kantine voor een uitzending van de een op de andere dag vegetarisch werd gemaakt?).
We veranderen allemaal anders
In de praktijk lijkt het er dus op dat de welwillende burger in feite een schrokkerige consument is. Toch iets te stellig, meent consumptiesocioloog Hans Dagevos van de Universiteit Wageningen. ‘De consument is niet schizofreen en ook niet zonder moraal. Er zijn wel degelijk consumenten die iets willen doen en dat heeft ook wel degelijk effect. Alleen lossen consumenten dat op allerlei verschillende manieren op. De een eet geen vlees meer, de ander koopt lokaal of koopt een hele koe samen met anderen.’
De verandering die consumenten teweegbrengen is in het gunstigste geval diffuus en ongeleid
Daarmee is de verandering die consumenten teweegbrengen, in het gunstigste geval diffuus en ongeleid. Maar dat wil niet zeggen dat er niks gebeurt. Zo is Dagevos vrij zeker dat lokaal eten en minder vlees eten echte trends zijn in Nederland en dus ook gevolgen hebben voor de milieudruk. Of die trends er nou de oorzaak van zijn of niet, in Nederland wordt wel voorzichtig minder vlees gegeten. Het instituut waar Dagevos werkt, berekende dat de totale consumptie tussen 2005 en 2014 daalde van ruim 80 kg in 2005 naar 76 kg in 2014 per hoofd van de bevolking. Dat is een afname van zo’n 5 procent. Daar staat tegenover dat vlees nog altijd ongekend populair is in de horeca, waar het vegetarische hoofdgerecht onder druk lijkt te staan.
Hoe moet het dan?
En natuurlijk gaat een reductie van 5 procent niet de doorslag geven. In Nederland neemt de vleesconsumptie weliswaar af, maar het verschil is voorlopig niet groot. Bovendien lijkt de trend in Europa en voor de wereld omgekeerd: aanbod stuurt er de vraag en dat aanbod blijft onverminderd groot.
Voor het voedselsysteem als geheel geldt dat westerse, romantische idealen de consumenten vooral laten vragen naar een natuurlijkheid die er vaak niet is. Die boter is niet vers gekarnd, maar in een fabriek in elkaar gedraaid.
Dat heeft soms positieve gevolgen voor de natuur waarvan ons voedselsysteem uiteindelijk afhankelijk is. Maar het blijft een indirecte, niet rationele manier van verduurzaming. Daar komt nog eens bij dat bij andere culturen die romantische waarden helemaal niet bestaan. De Chinezen en Indiërs zijn niet beïnvloed door Rousseau en een hang naar natuurlijkheid speelt in die landen veel minder.
Het lijkt er daarom stellig op dat we de rol van de consument niet moeten overschatten: een beter milieu begint bij jezelf, maar als we niet allemaal meedoen of allemaal hetzelfde doen, blijft de impact gering. Verandering zal in eerste instantie moeten komen door een duurzaam aanbod. Daarnaast, met het risico me te voegen bij het legioen roependen in de woestijn, door politici met de wil en middelen om echt iets te veranderen.