Thuis ben je waar de grotemensenwereld op gepaste afstand blijft

Arnon Grunberg
Schrijver

Mijn beste vriend op het Vossius Gymnasium was vermoedelijk Eric. Al ben ik ook intensief opgetrokken met Michael, die ik nog kende van de lagere school en met wie ik pruimen heb gestolen in de Albert Heijn op de Stadionweg. Ook heeft Michael mij ingewijd in de geheimen van de porno, vóór het internet. Iets wat nu eigenlijk geen porno meer zou heten, maar nostalgische harde erotiek.

Met Eric ben ik nooit pruimen gaan stelen en de wereld van de porno heb ik ook niet met hem betreden. In de grote pauze kochten wij viskoekjes in de Centrale Viswinkel in de Beethovenstraat en terwijl wij de viskoekjes aten, praatten wij over de liefde en het leven.

Eric woonde vlak bij het Vossius en hij had een hond die Puntje heette, waarvoor ik altijd bang was omdat het beest zoveel kwijlde. Ik had toen nog erg veel last van smetvrees, daar ben ik inmiddels wel overheen. Maar kwijlende honden vind ik nog altijd vies.

Gelukkig heeft mijn huidige geliefde ook niets met honden. Wel met katten. Mochten we ooit gaan samenwonen en er komt een kattenbak in huis, dan denk ik dat ik mijn intrek neem in een hotel om de hoek. Een schrijver kan zich veel permitteren. Een vrouw thuis met een of meer katten, hij in een hotel om de hoek. Het is het concept van gescheiden slaapkamers, maar dan een stap verder.

En nu zou ik dan de grotemensenwereld gaan betreden. Het leek me een beetje laat voor zo’n stap

Met Eric was ik al het contact kwijtgeraakt. Tot hij voor zijn werk opdook in New York. In 2014 waren we gaan lunchen en afgelopen donderdag deden we dat weer.

‘Sorry,’ zei ik toen hij naast me was gaan zitten, ‘dat de lunch er verleden jaar niet van kwam. Het was erg druk.’

Hij moest daar hartelijk om lachen en dat begreep ik ook wel, hoewel het niet grappig bedoeld was.

We spraken over zijn toekomst, zijn kinderen, mijn geliefde, mijn toekomst.

Ik zei dat ik me nog wel kon voorstellen ooit een kind te krijgen. Ik had ook nog een paard, hoewel ik dat nooit meer zag en de waarheid gebiedt te zeggen dat ik het paard überhaupt weinig heb gezien. Een kind kon daar wel bij. Een kind was geen paard, maar het principe van verzorging ging op voor zowel paard als kind. Zoiets zei ik tegen Eric.

En hij antwoordde: ‘Welkom in de grotemensenwereld.’

Ik moest daar even over nadenken. Was ik al die tijd buiten de grotemensenwereld gebleven omdat ik het zonder kinderen had gedaan? Omdat ik niet was gaan samenwonen, niet was getrouwd? Alleen een paard op afstand had gehad?

En nu zou ik dan de grotemensenwereld gaan betreden. Het leek me een beetje laat voor zo’n stap.

Ik was kennelijk 44 jaar buiten de grotemensenwereld gebleven, die grotemensenwereld moest het maar zonder mij doen. Ja, met mijn commentaar, mijn teksten, mijn romans, maar zonder mijn fysieke aanwezigheid. Er zijn grenzen.

We behandelden nog even het Vossius Gymnasium, voor zover daarover veel te behandelen viel. Ik zei dat ik enkele leraren nog was tegengekomen - mevrouw Luger, mevrouw Van Lelyveld, mevrouw Langbroek, meneer Kisch. Over hen viel verder ook niet veel te zeggen, bovendien was de lunchtijd voorbij.

Eric en ik namen hartelijk afscheid. We beloofden elkaar dat de volgende lunch niet pas over twee jaar zou zijn.

Thuis keek ik even rond in mijn woning. Nee, van de grotemensenwereld was hier niet echt sprake.

Thuis ben je waar die wereld op gepaste afstand blijft.