‘Toch, ik denk dat ik mijn talenten (al dan niet groot) in meerdere opzichten kan gebruiken, nee moet gebruiken! Ik wil me niet op een ding vastleggen. Stiekem hoop ik schrijver, philosoof, staatsman en geslaagd minnaar te worden. Natuurlijk ben ik jaloers op je. Jouw legitimatie is het schrijven,’ schreef een vriend me op 11 februari 1990.

Nu ik weer terug ben in het huis en op de kamer waar ik van 1982 tot en met ongeveer 1991 heb gewoond, vind ik sporen van het verleden, overigens zonder dat ik daar al te ijverig naar zoek. Ze vallen uit het bureau waarop ik mijn laptop heb geïnstalleerd en waaraan ik ruim 25 jaar geleden Latijnse woordjes leerde. Veel sporen zijn ook verdwenen.

Zo zijn de brieven die mijn eerste vriendinnetje Rosie me heeft geschreven op raadselachtige wijze onvindbaar, maar de brief van deze vriend uit 1990 vond ik op een avond tussen twee cocktailglazen die ik ergens in de jaren tachtig heb gekocht in een poging tot grandeur. In grandeur zag ik een weg uit misère; waar grandeur was kon de misère niet zijn.

Getuige de brief lag ook in 1990 mijn bestaansrecht in het schrijven, wat ik nu eerder een nederlaag dan een overwinning vind.

Af en toe roept mijn moeder uit de belendende kamer: ‘Arnon ga toch slapen, ik zie dat je licht nog aan is,’ maar rond middernacht slikt ze haar tweede slaappil en dan is er niets meer te horen, alleen nog wat gehoest.

In het bureau vind ik ook kopieën van de Nederlandse Uitgeverij voor Handelsinformatie en Adresboeken (NUHA), waar ik aan het begin van de jaren negentig enige tijd als jongste bediende heb gewerkt, een uiterst belangrijke kennismaking met de realiteit van het arbeidzame leven.

Op 31 juli 1990 schreef de NUHA: ‘Op 19 april j.l. bezocht onze medewerkster Lilianne Kuste-Schütz, een jonge vrouw, vol enthousiasme en recht door zee, het adres Leidse Schouwburg, teneinde ons adresboek te demonstreren en ook mede te delen dat thans de 25ste uitgave in het verschiet ligt.’

‘Geld is niet belangrijk,’ antwoordde mijn moeder, ‘maar je moet het wel hebben’

Heerlijk proza. Ik vrees dat het niet meer vaak wordt geschreven en dat ook de demonstraties van adresboeken, dat wil zeggen telefoonboeken, definitief tot het verleden behoren.

Als de slaap niet wil komen blader ik nog weleens in het stapeltje brieven dat ik vermoedelijk om esthetische redenen heb meegenomen toen ik noodgedwongen de NUHA verliet en mijn moeder tegen me zei: ‘Hoe moet het nu verder met je? Dat was zo’n goed baantje voor je.’

Een paar dagen geleden is mijn zus gearriveerd met haar jongste dochter. Aangezien haar oude kamer in gebruik is genomen door een jongedame die op mijn moeder past, is het krap geworden in mijn ouderlijk huis.

Ik heb mijn moeder aangeboden dat ik weer terug zou gaan naar mijn hotel, maar daar wilde ze niets van weten. Mijn zus slaapt naast mijn moeder, naast hen op de grond ligt mijn nichtje. Sommige mensen gaan alleen in de vakantie kamperend door het leven, maar mijn zus kampeert ook graag buiten de vakanties om.

Ik moet toegeven dat ik eveneens niet vies ben van kamperen – afgezien van kamperen tijdens de vakantie dan – want het meereizen met militairen is per slot van rekening ook een soort van kamperen.

De waarheid gebiedt te zeggen dat mijn zus me nerveus maakt. Niet omdat ze religieus is, hoewel de ervaring leert dat religie haaks staat op elke poging tot grandeur, maar omdat ze zo extreem huiselijk is. Als ze niet aardappelsalade aan het maken is, is ze wel boodschappen aan het doen, en als ze niet boodschappen aan het doen is, is ze wel aan het bidden. In de huiselijkheid heb ik de dood ontwaard.

Als het om huiselijkheid gaat houdt mijn moeder het midden tussen mij en mijn zus.

Vandaag zei ze tegen mij dat ze vermoedde dat ik weer bij haar was ingetrokken omdat mijn geld op was.

‘Zou je dat erg vinden?’ vroeg ik.

‘Geld is niet belangrijk,’ antwoordde mijn moeder, ‘maar je moet het wel hebben.’

En daaraan voegde ze toe: ‘Zal ik je 500 euro voor je verjaardag geven?’

‘Doe maar niet,’ zei ik, ‘pak jezelf in cadeaupapier en geef dat aan mij, dat is het mooiste cadeau dat ik kan krijgen.’