Als je niet kan meepraten over politiek die jouw leven bepaalt
Waarom schuift er geen vluchteling aan als het in Nieuwsuur gaat over het terugsturen van Syriërs naar Turkije? Een Canadese filosoof bracht me op het volgende inzicht: we maken in een democratie structureel beslissingen over allerlei personen die we geen inspraak geven.
When you are not at the table, you’re on the menu. Dat zinnetje flitste door mijn hoofd toen ik premier Mark Rutte in Nieuwsuur zag praten over het Nederlandse EU-voorzitterschap van de eerste helft van 2016. Het Amerikaanse gezegde waarschuwt dat als je niet aanwezig bent bij belangrijke vergaderingen, het te verwachten is dat je belang ernstig op de tocht komt te staan. Of nog erger, dat het precies jouw belang is dat verhandeld wordt.
Die woorden kwamen bij mij op omdat ik eerder die dag de Afhankelijkheidsverklaring van Rebekka de Wit las. Het is ‘van levensbelang dat afhankelijkheid complexere connotaties krijgt,’ schrijft ze. En met die bril keek ik naar het gesprek met de premier.
Presentator Mariëlle Tweebeeke richtte haar pijlen op de werking van de Turkijedeal, een van de kroonjuwelen van het Nederlandse voorzitterschap. Het lukt Griekenland niet Syriërs terug te sturen naar Turkije, merkte ze op. Griekse commissies verklaarden Turkije niet als veilig land.
De premier antwoordde dat het belangrijkste was dat de toestroom van asielzoekers naar Europa (en Nederland) zou stoppen. Ik hoopte dat Tweebeeke zou vragen wat hij precies bedoelde met ‘het belangrijkste.’ Is het enige doel van Turkijedeal dat vluchtelingen buiten EU-grondgebied blijven?
Dat vroeg ze niet.
Het verbijsterde haar dat als Europa een deal sluit, die niet gewoon uitgevoerd wordt omdat een ‘enkele Griek dwarsligt.’ De premier antwoordde dat de commissies vervangen zouden worden. Daarvoor had hij al veel met premier Tsipras lopen ‘bellen, bellen, bellen.’
Ik hoopte dat Tweebeeke zou vragen of hij ook had gebeld met op Lesbos of in Turkije gestrande Syriërs. Ik hoopte dat ze iets zou zeggen over de meer dan 60 miljoen vluchtelingen in de wereld, het hoogste aantal sinds de Tweede Wereldoorlog. Of hij wist wat zij wilden.
Dat vroeg ze niet.
Waarom zit er geen vluchteling aan tafel, dacht ik terwijl ik de tv uitknalde. En iets met een menu.
Afgelopen april kwam ik tot dezelfde gedachte. Het was de Maand van de Filosofie en het thema was ‘Over de Grens’. In theorie hadden allerlei vormen van grensverleggingen filosofisch besproken kunnen worden maar iedereen wist: migratie zal het enige onderwerp zijn.
Al maanden waren dagelijks de beelden in het nieuws van asielzoekers die in gammele boten aanmeerden in Griekenland en Italië. En terwijl het Nederlandse publiek zich opmaakte voor het bezoeken van allerlei populairwetenschappelijke festivals, werd de Balkanroute gesloten en de Turkijedeal in werking gesteld.
Een oproep tot een ‘ethiek van openheid’
Tijdens deze maand zat ik een debat voor tussen Marli Huijer, Paul Scheffer en Tinneke Beeckman. Ik besloot het veelbesproken opiniestuk dat Huijer en Martin van Hees een week eerder schreven voor Trouw centraal te stellen. Het was een oproep tot een ‘ethiek van openheid’ ten opzichte van vluchtelingen in lijn met Europese waarden en het bevatte, saillant detail, een expliciete sneer naar Scheffer. Hij zou de tolerantie, moed en nieuwsgierigheid die een open samenleving behoeft niet bekrachtigen.
Scheffer verweerde zich in het debat tegen het ‘lege kosmopolitisme’ van Huijer, dat vooral wordt gebezigd door grootstedelingen ‘die de ringweg nooit oversteken.’ Betekenisvoller, vervolgde hij, is het om vanuit ‘de geleefde ervaring’ te denken.
Een echte wereldburger verzamelt geen airmiles, maar neemt de bus naar een buitenwijk. Huijer woont in een diverse buurt, verdedigde ze. En niet de vraag ‘hoe houden we vluchtelingen buiten de deur?’ maar ‘hoe kunnen we goed omgaan met vluchtelingen?’ diende te worden gesteld. Anders is de prijs dat Europa haar open samenlevingen verliest.
Kortzichtig, reageerde Scheffer, want onbegrensde opvang zou de samenleving splijten: Europa moet, om genereus te kunnen zijn, een opnamegrens stellen. Beeckmans positioneerde zich in het midden. Zij geloofde ook niet in kosmopolitisme zonder collectieve identiteiten, maar stelde tegelijkertijd dat de internationale verdragen die vluchtelingen beschermden moesten blijven gelden. Op de vraag hoeveel vluchtelingen Europa aan zou kunnen, wilde geen van drieën een exact antwoord geven.
Niets over ons, zonder ons: het meest fundamentele credo van de democratie
In de weken erna bleef het gesprek in mijn hoofd spelen. Vooral de opmerking van Scheffer dat we rekening moeten houden met ‘de geleefde ervaring’ van personen die we niet kennen en die wonen in regionen buiten onze belevingswereld, bracht me aan het twijfelen.
Ik moest denken aan het werk van de Canadese filosoof Arash Abizadeh. Hij schrijft over het gebrek aan democratische legitimiteit van hedendaags grenzenbeleid, aangezien de uitgeslotenen geen inspraak krijgen of hebben gehad bij het instellen van de grens.
Dit klinkt ingewikkelder dan het is. In de kern trekt Abizadeh het meest fundamentele credo van de democratie tot in het extreme door: niets over ons, zonder ons. Of, concreter: dat je moet kunnen bijdragen aan de vorming van de wetten die voor jou gelden.
Abizadeh legt de vinger op een zere plek nu hij deze logica toepast op het grensbeleid van hedendaagse democratieën. Hij laat zien dat het instellen van een grens een politieke handeling is met verstrekkende gevolgen voor zowel de ingesloten burgers als de buitengesloten vreemdelingen. Toch zien we daar het democratische probleem niet zo van in. Sterker nog, vaak denken we juist dat het kiezen voor het openen of sluiten van de grenzen een belangrijk onderdeel is van de zelfbeschikking van een democratische gemeenschap.
Een misvatting, schrijft Abizadeh, want de soevereiniteit van de democratie is gebonden is aan de rechtsstaat en aan de wil van het volk. En een grensbepaling is onvermijdelijk ingrijpend in het leven van de uitgeslotenen, die daarmee burgerlijke, sociale en politieke rechten mislopen.
De enige correcte democratische conclusie is daarom: ‘Foreigners, especially those most in need, have a right to help formulate the coercive laws that govern their lives. To treat foreigners according to terms which they have no say should be seen for what it is: a profound compromise of a polity’s democratic credentials.’
Leeg kosmopolitisme?
Vermoedelijk zou Scheffer deze redenering diskwalificeren als een schoolvoorbeeld van leeg kosmopolitisme, alleen plausibel binnen de veilige muren van een universiteit. En dat is ook zo. Niets ter wereld duidt erop dat er wordt gewerkt aan ambitieuze transnationale instituties die ons in staat stellen democratisch legitieme afspraken te maken over mondiaal grenzenbeleid.
Toch werpt het gedachte-experiment van Abizadeh een confronterende vraag op: welke mensen herkennen we als belanghebbende als we gesprekken voeren over beslissingen die zowel personen binnen als buiten de politieke gemeenschap raken?
Als we met dit perspectief opnieuw kijken naar het gesprek over het opiniestuk van Huijer, zien we plots dat het gevoerd werd tussen vier personen (mijzelf meegerekend) in het bezit van een paspoort van een Europees land, terwijl geen enkel persoon aanwezig was zónder een Europees paspoort.
Dat is bij een debat over grensbepalingen al 4-0 voor ‘de ingeslotenen’. Huijer sprak zich weliswaar uit voor het openen van grenzen voor oorlogsvluchtelingen, maar haar opiniestuk was uiteindelijk toch naar binnen gericht. Ze sprong in de bres voor het verdedigen van een open Europa, omdat zij daar als Europees burger in wil leven.
We bespraken alles over hen, zonder hen
Scheffer benadrukte dat de geleefde ervaring als uitgangspunt genomen moest worden. Maar hij doelde daarmee alleen op de dagelijkse realiteit van Europeanen, bijvoorbeeld die in de buitensteden van grote steden wonen, niet van de migranten die nu al maanden vastzitten bij de Grieks-Macedonische grens of de inwoners van Aleppo. Hun dagelijkse realiteit en stem hoeven niet per se meegewogen te worden in onze eventuele beslissing de grenzen te openen.
Er zat niemand op het podium die deze democratische navelstaarderij kon doorprikken. De vluchteling werd, ook hier, juridisch en fysiek op afstand gehouden van het publieke debat over zijn eventuele migratie naar Europa.
We bespraken alles over hen, zonder hen.
We pronken met onze democratie, met ‘niets over ons, zonder ons’. Dit adagium waarborgt de rechtvaardigheid, houden we onszelf voor. Maar tegelijkertijd maken we, haast ongemerkt, structureel beslissingen over allerlei personen die we geen inspraak geven, omdat we ze niet erkennen als leden van onze politieke gemeenschap. De democratie drijft op een contradictie.
Niet kunnen meepraten over politiek die je leven bepaalt
Na het lezen van de afhankelijkheidsverklaring van De Wit bedacht ik dat dit inzicht niet mag ontbreken in een afhankelijkheidsverklaring. Want het strekt veel verder dan het bepalen van landsgrenzen. Legioenen mensen kunnen niet meepraten over politieke beslissingen waarvan hun belangen of zelfs levenslot afhangt.
Als economische grootmachten hun energievoorziening of voedselindustrie niet snel verduurzamen, worden inwoners van andere landen geconfronteerd met de negatieve gevolgen van klimaatverandering. Terwijl het Verenigd Koninkrijk stemde voor een Brexit, konden andere lidstaten daar niet over meestemmen.
En toen de Amerikanen en Britten in 2003 Irak binnenvielen, gaven zij geen rekenschap van de vraag of de Irakezen op deze manier ‘bevrijd’ wilden worden. Inmiddels is de consensus dat de instabiliteit veroorzaakt door deze oorlog in het Midden-Oosten de voornaamste verwekker is van de huidige vluchtelingenstromen via Europa. Dit maakt de weigering van miljoenen vluchtelingen door Europa en de Verenigde Staten nog schrijnender, want opnieuw zijn zij veroordeeld tot een positie zonder politieke stem.
Er bestaan meerdere varianten op de wijsheid dat de beschaving van samenlevingen af te lezen valt aan de wijze waarop zij omgaan met de meest afhankelijken. En wie zijn de meest afhankelijken van een democratie? De niet-burgers.
Over hen kan beweerd worden - expliciet, of door negatie - dat ‘hun lot’ losstaat van ‘ons lot’, terwijl er beslissingen worden gemaakt die wel degelijk gevolgen hebben voor iedereen. De meest kwetsbaren zijn zij die feitelijk afhankelijk zijn van politieke beslissingen, maar van wie de machthebbers en kiesgerechtigden zich volledig onafhankelijk kunnen wanen. Want het is heel goed mogelijk de belangen van democratische buitenstaanders van iedere waarde te ontnemen. Wie niet kan meepraten, is weerloos. When you are not at the table…
Democratisch wegkijken is niet de oplossing
Maar de wereld verandert niet als we de ogen sluiten voor de misère van buitenstaanders. We kunnen wel democratisch besluiten weg te kijken maar dat neemt de afhankelijkheid niet weg. Er bestaan duizenden touwtjes, zoals Freek Vielen het formuleerde in zijn aandeel aan de afhankelijkheidsverklaring een maand geleden, tussen gebeurtenissen, personen, beslissingen en decennia heen.
Als Hongarije na zijn referendum zal besluiten geen vluchtelingen op te nemen, zullen landen als Libanon en Duitsland er meer moeten opvangen. De misstanden op Nauru vinden plaats, omdat Australië besluit asielzoekers op dit eiland in de Stille Oceaan te dumpen.
Nu Nederland een belastingparadijs is voor multinationals, omzeilen ondernemingen de strengere fiscale regels van andere landen. Die kunnen daardoor hun sociale voorzieningen niet financieren. Als Europese suikerboeren subsidie krijgen, kunnen Afrikaanse economieën die voornamelijk op suiker draaien nooit echt goed van de grond komen. Enzovoorts.
De oplossing? Die is er niet echt, althans geen pasklare. De wereld is nu eenmaal onbeholpen opgeknipt in meer dan 190 landen met afgebakende territoria met vaak ook nog uiteenlopende taalgebieden. En democratieën - inclusief statenverbanden als de EU - zijn puzzelstukjes in webben van wederkerige kwetsbaarheid en transnationale vraagstukken.
Democratie is een ongekookt ei: zacht van binnen, hard van buiten
Dit staat echter niet in de weg dat we moeten erkennen dat landen elkaar wederzijds beïnvloeden. Dat bevolkingen elkaar kunnen helpen of juist in rampspoed kunnen storten. En dat dit uitmaakt, en dat het uiteindelijk beter is voor iedereen als we elkaars belangen oprecht willen horen en meewegen.
Een ware democraat erkent daarom dat de democratie is als een ongekookt ei: zacht van binnen en hard van buiten. Voor ingesloten burgers roepen we moord en brand als hun onvervreemdbare rechten of politieke inspraak worden ontzegd, en stappen we in het uiterste geval naar de rechter. Maar als het aankomt op de uitgeslotenen is het een kwestie van welwillendheid of er überhaupt aan hen wordt nagedacht, laat staan dat ze worden geraadpleegd.