De stad van geilheid en geldzucht
Brussel, een stad om van te houden of te haten. In een smakelijk boek bezingt cultuurjournalist Eric Min de gloriedagen van de stad, toen kunstenaars en intellectuelen er broedden op de wereldrevolutie.
In Brussel is alles onvoorspelbaar. Dat begint al met de taal. Elk gesprek in winkel of café vangt aan met een onzeker aftasten van de spraak waarin je de ander kunt vinden.Het is een stad van vuil, lelijkheid en autochaos. Als je door de Belliardstraat richting Europarlement loopt naast een eindeloze autostroom die zich tussen afzichtelijke kantoorkolossen door perst, denk je: hoe is het mogelijk een stad zo te verwoesten? De standplaats van de Europese Unie lijdt, schrijft Eric Min in de epiloog van zijn boek De eeuw van Brussel, onder brusselering: ‘De kunst om een stad grondig naar de knoppen te helpen door ze over te laten aan geldwolven en betonboeren’.
Maar in deze rauwe en morsige stad is op onverwachte plekken ook zoveel moois te ontdekken. In de omgeving van de Slachthuizen van Anderlecht of in de wijk Matonge bevind je je in het multicultilab van Europa.Ook voor architectuurliefhebbers is Brussel een schatkamer. De stad herbergt vele hoogstandjes zoals het Hortahuis van de grondlegger van de art nouveau Victor Horta en het helaas niet voor het publiek toegankelijke wonderschone Stocletpaleis.
Brussel is ook de caféstad van Europa. Horecapaus Frédéric Nicolay opende er in de afgelopen jaren nu al legendarische oorden als De Walvis en Café Belga. Talrijk zijn ook de oude, van geschiedenis doordesemde drinklokalen zoals Het goudblommeke in papier in de Cellebroedersstraat en Greenwich in de Kartuizersstraat, waar de Brusselse boegbeelden van de avant garde elkaar ontmoetten. Naast Greenwich zit Brasserie Fin de Siècle waar je aan lange tafels kunt aanschuiven voor eenvoudige Brusselse kost. Daar Lapin à la Kriek eten, een mens zou van minder gelukkig worden.
In Fin de Siėcle kun je je met enige verbeeldingskracht in de tijd wanen waarin De eeuw van Brussel speelt, de gloriedagen van de stad tussen 1850 en 1914. In die dagen was de stad een magneet voor intellectuelen en kunstenaars uit binnen- en buitenland.
Alles kort en klein slaan
Neem de Franse dichter Paul Verlaine. In een kroeg in de Kartuizersstraat - de straat van Fin de Siėcle en Greenwich - stopte hij op 10 juli 1873 drie kogels in een pistool. Stomdronken wankelde hij later die dag de trap van een hotel op waar hij samen met zijn minnaar Arthur Rimbaud verbleef. De veertien jaar jongere dichter die ‘gretig elke denkbare grens van taal en moraal’ aan het verleggen was, had schoon genoeg van Verlaine en had aangekondigd naar Parijs te vertrekken. De wanhopige Verlaine haalde de trekker over en raakte zijn vriend in de pols. Hij bracht een tijdje in Brusselse cellen door, waar hij twintig jaar later het relaas Mes prisons over zou publiceren.
Beroemd was Brussel in die dagen ook om zijn vele kunstenaarskringen. Zoals L’effort, de groep die boven op de foto rond het naaktmodel op de piano is geschaard. En vooral het in 1883 opgerichte Les Vingt . Octave Maus, de Brusselse advocaat, kunstliefhebber en musicus, omschreef het programma van dat genootschap zo: ‘wij willen alles kort en klein slaan om ons arme burgerlandje weer de plaats te geven die het verdient.’ Les Vingt organiseerde tien salons die tot de meest ophefmakende en belangrijkste culturele evenementen van heel Europa behoorden. Naast later wereldberoemd geworden Belgische kunstenaars als James Ensor en Félicien Rops exposeerden er ook buitenlandse schilders als Paul Cézanne en Vincent van Gogh.
Het voorkomen van het lokale wijfjesdier verdrijft elke gedachte aan plezier
Net als nu riep Brussel in die tijd haat en liefde op. ‘Smakken, boeren, veesten en op hun broekspijpen zeiken’, dat was volgens de Franse dichter Charles Baudelaire het belangrijkste waar de Belgen zich mee onledig hielden. In het pas in 1952 gepubliceerde Pauvre Belgique! rekende de ondankbare hond af met het land waar hij asiel kreeg. In Brussel had hij naar eigen zeggen het stadium van ‘voortdurende en volstrekte kuisheid’ bereikt omdat ‘het voorkomen van het lokale wijfjesdier elke gedachte aan plezier verdrijft’. Daar dacht zijn landgenoot, de dandyeske Franse schrijver J.-K. Huysmans, toch anders over. Brussel was in zijn ogen juist ‘het beloofde land van de sterke bieren en van de meisjes’.
Paradijs voor het kapitalisme
Heel wat toekomstige sterren en gevestigde reputaties spoelden in de tweede helft van de negentiende eeuw in Brussel aan en vermaakten zich er uitstekend. Zoals de Franse beeldhouwer Auguste Rodin die er de gelukkigste zes jaar van zijn leven doorgebracht, mogen we althans zijn latere secretaris, de Duitse dichter Rainer Maria Rilke geloven. Lang voor beelden als De denker en De burgers van Calais hem wereldroem bezorgden, werkte hij er in de jaren zeventig als eenvoudig ambachtsman aan de decoraties van het nieuwe beursgebouw. Dat moest het ultieme symbool worden van het land dat volgens Karl Marx, die tussen 1845 en 1848 in Brussel woonde, een paradijs was voor het kapitalisme en een hel voor het proletariaat. ‘Kosten noch moeite werden gespaard om van de Beurs het ijkpunt in het moderne stadshart te maken, een stenen boegbeeld van het slagschip België dat de golven van de haute finance zal bedwingen,’ schrijft Min.
Tegen het ultrakapitalisme trokken de Brusselse intellectuelen eind negentiende eeuw juist ten strijde. In legendarische literaire tijdschriften als het in 1893 opgerichte Van Nu en Straks werd de revolutie gepredikt. Als de stichter August Vermeylen na de Eerste Wereldoorlog terugblikt op die wilde jaren ‘beseft hij dat hun roep om een totale omwenteling niet meer dan een puberale hersenschim met messiaanse trekjes is geweest’.
De eeuw van Brussel is een verrukkelijke schets van een ‘vrijplaats waar geldzucht en geilheid hand in hand gaan’. Een zeurpeut - je bent er een of niet - kan zeggen dat Min zich iets te veel verlustigt aan alle intriges en iets te tomeloos met anekdotes smijt. Soms verlang je naar een meer systematische analyse van de artistieke en intellectuele opbrengsten van alle Sturm und Drang en van de ontwikkeling die de kunsten en het denken doormaakten.
Maar dat neemt allerminst weg dat het boek een heerlijk verhalenbordeel is vol smakelijke geschiedenissen over de kunstzinnige, intellectuele en seksuele uitspattingen van een stoet aan kopstukken uit die tijd. Wie na lezing door de Kartuizersstraat of over de Brusselse boulevards struint, voelt dat overal achter de ramen en onder de kasseien de geschiedenis glinstert.