‘Dus ik zeg tegen hem: je mag best mee naar huis, maar ik ga meteen slapen. Ik was kapot, man.’

‘Je had je gewoon niet geschoren.’

‘Ik had me niet geschoren.’

Meisjes op de Bossche markt, zondagmiddag halftwee. Op de kinderkopjes staan duizenden Oeteldonkers. In de zon vormen ze één golf van stroboscopisch rood-wit-geel. Midden op de markt staat Knillis, de immense boer van papier-maché die symboliseert dat we allemaal gelijk zijn. Onder een doek wacht hij tot hij onthuld wordt en Carnaval officieel begint.

Sjan is op haar hurken gaan zitten, houdt haar handen voor haar kruis. ‘Stop! Ik pis in munne broek!’

In de rij voor het toiletblok op wielen, een paar stappen van Knillis af, is het vieren alvast begonnen. Plasrijen zijn de samenvatting van Carnaval: het nazingen van instrumentale nummers, het uitgelaten geouwehoer, de knuffelende families, het plotselinge besef van overdagse dronkenschap, het nabespreken van vierentwintinguursliefdes, de confetti die uit onderbroeken valt.

Het ongeschoren meisje voor me zet haar vinger achter een kies en trekt een uitgekauwd stukje kauwgom uit haar mond. Ze legt het in de geopende hand van haar vriendin, die net geweest is. ‘Hou even vast, ik neem dat niet mee naar binnen.’

Op de wand van het blok hangt een papiertje met toiletregels.

  • Bezoekers dienen fatsoenlijk en schoon gekleed te gaan.
  • Bovenkleding is verplicht.
  • Extreem dronken wordt niet toegelaten.

Een ongeschreven regel: kinderen en ouderen, de benen gekruist en op en neer wippend, mogen voor. Achter me leunen twee moeders op elkaar, beide dezelfde kikkerhoed op het hoofd.

Eentje tapt moppen zonder clou. ‘Oké, oké, Sjan, ik heb er eentje. Wat is… Ik weet het niet meer.’

Sjan lacht tot ze hoest, hoest tot ze stikt, lacht om het stikken.

‘Jantje ging boodschappen doen. Dus hij zegt tegen zijn moeder…’

Sjan is op haar hurken gaan zitten, houdt haar handen voor haar kruis. ‘Stop! Ik pis in munne broek!’

‘Hij zegt tegen zunnen moeder…’

‘Ik druppel, kappen!’

Drie hokjes openen tegelijk. Sjan en haar vriendin zitten links en rechts van me.

‘Sjan, hedde gij een tampon?’

Voor mijn voeten rolt een tampon langs, een hand komt rechts onder het hokje door en betast mijn schoen. Die rolt de tampon naar rechts. ‘Dankjewel, schatje.’

Aan de wasbak staat de vriendin van Sjan even later naast me. Haar vriendin zit nog in haar hok, hoestend, stikkend. De vriendin maakt een toeter van haar natte handen en roept met schorre stem in de lege ruimte boven de toiletdeur: ‘Sjan. Pis nou!’

Sjan schatert.

‘Stil! Ik kan niet als ik moet lachen.’

Meer ontmoetingen?

Iemand die ik niet ken: Zondag Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week met het stel dat hun uitgaansavond zo lang mogelijk probeerde te rekken. Met ruzie. Lees het verhaal hier terug Iemand die ik niet ken: Jen Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Deze week met de vrouw die mij in Dublin de weg naar de gevangenis wijst. ‘Ya lost, love.’ Lees het verhaal hier terug Iemand die ik niet ken: Disparu Elke twee weken schrijf ik over een moment dat ik deelde met iemand die ik niet ken. Een ontmoeting die de betovering verbrak, of het ongrijpbare verklaarde. Deze week: die met Disparu. Lees het verhaal hier terug