Het is tijd voor constructieve politiek. Een uitweg uit de polarisatie

Femke Halsema
Correspondent Samenleving & cultuur
Femke Halsema tijdens haar Correspondentavond over constructieve politiek in de Nijmeegse Stadsschouwburg. Foto: Willem Sluyterman van Loo (voor De Correspondent)

Politici verdienen grondige, kritische beoordeling. Maar het wordt anders als ze van hun menselijkheid worden ontdaan: dat vergroot enkel de polarisatie. Een democratisch gevaar. Hoe hieruit te komen? Ik zocht naar een antwoord in mijn toespraak op mijn Correspondentavond over constructieve politiek.

Vimeo plaatst cookies bij het bekijken van deze video Vimeo
Correspondentavond van Femke Halsema over constructieve politiek

Herinnert u zich deze nog?

B1: ‘In de eerste plaats draait u over het ontslagrecht. In de tweede plaats bent u niet eerlijk.’

B2: ‘Maar wie draait hier nou? Uw verkiezingsprogramma zegt niets. In de stemwijzer staat niks.’

B1: ‘Nee, ú draait en ú bent niet eerlijk.’

Inderdaad, Bos en Balkenende, tijdens een radiodebat voorafgaand aan de verkiezingen in 2006.

Destijds was ik vooral geïrriteerd: ‘Een showtje voor twee heren,’ noemde ik het. De zorgvuldig voorbereide aanval betekende namelijk dat de rest van het lijsttrekkersdebat geen enkele aandacht meer kreeg. Net als de andere politici probeerde ik vooral het conflict te bagatelliseren en opnieuw de aandacht van de pers te vangen.

Nu denk ik dat dit debat nieuwe politieke omgangsvormen inluidde. De aanval van Balkenende was een zorgvuldig gespinde karaktermoord. Vanaf dat moment was Wouter Bos een ‘draaikont,’ wat door CDA-spindoctors met vilein plezier overal werd uitgevent.

En uitgesproken door de premier van het land over zijn belangrijkste politieke tegenstander, werden ‘u draait en u bent niet eerlijk’ zulke gevleugelde woorden dat ze een algemene waarheid over politici gingen bevatten: politici deugen niet.

Ik ben er ook van overtuigd dat het met deze aanval voor beide politici onmogelijk werd om het kabinet dat volgde tot een succesvol einde te brengen. Wantrouwen bedierf het vermogen tot het sluiten van compromissen.

Het democratisch gevaar van het ontmenselijken van politici

Sinds ik een politieke buitenstaander ben, ben ik vaak getroffen door de harde oordelen over politici.

Begrijpt u me niet verkeerd: politici verdienen grondige, kritische beoordeling. Politici die falen of niet integer handelen mogen daarop worden aangevallen en zo nodig naar huis gestuurd.

Als de angst om afgemaakt te worden gaat overheersen, dan wordt de afhankelijkheid van spindoctors groter

Maar het wordt anders als politici van hun menselijkheid worden ontdaan en voornamelijk worden gezien als een kaste van zakkenvullende, egoïstische nietsnutten voor wie spot nog te mild is.

In het ontmenselijken van politici schuilt namelijk een democratisch gevaar. Als de angst om afgemaakt te worden gaat overheersen, dan wordt de afhankelijkheid van spindoctors groter, verdwijnt de spontaniteit en wordt het bewaken van het imago belangrijker.

En bij het bewaken van dat eigen imago hoort het afbreken van dat van de politieke tegenstander. Dan dreigt er een vicieuze cirkel van negativisme, destructie en van antipolitiek waardoor het moeilijker wordt om nog steun te vinden voor politieke ideeën en oplossingen.

Ziedaar het democratisch gevaar.

Wie is hiervoor verantwoordelijk?

De parlementaire journalistiek komt verantwoordelijkheid toe voor het uitvergroten van conflicten en het voeden van cynisme onder de bevolking over de integriteit en de idealen van

Maar ik begin dit verhaal niet voor niets met het beruchte draaikontvoorbeeld. Politici zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de eigen en elkaars geloofwaardigheid, voor het vertrouwen dat de bevolking in hen stelt en voor de steun die ze dan weten te verwerven voor hun plannen.

Gisteren vertelde een kennis mij, iemand met grote kennis van de Amerikaanse politiek, dat er cursussen aan Republikeinse politici worden gegeven waarin zij leren elkaar te diskwalificeren: ‘naming, shaming, framing.’ En hij gaf een klein voorbeeld. Stel u voor, een debat tussen twee vooraanstaande politici. De eerste geeft een statement over een grote maatschappelijke gebeurtenis. Dan reageert de tweede. Die zegt alleen: ‘typical.’

Typisch. De wegkijker, grachtengordel, islamofoob, theedrinker, racist, draaikont. Vult u de oordelen die geen toevoeging behoeven verder maar in.

Diskwalificeren van tegenstanders in plaats van een discussie met argumenten. NRC Handelsblad-journalist Tom-Jan Meeus noemt dat identiteitspolitiek. Het gaat niet meer om wat je doet, maar om wie je bent. In zijn boek beschrijft hij haarscherp wat dit betekent voor het politieke debat en de publieke sfeer.

Debat, meent Meeus, is inmiddels het misleidendste politieke begrip aan het worden. Het suggereert namelijk openbare nieuwsgierigheid naar andermans opvatting, de behoefte naar de ander te luisteren. Maar inmiddels overheerst ‘message control’ waardoor ‘debat’ in de Kamer in feite alleen nog zelfexpressie is. ‘Debatkitsch’ noemt Meeus dat in navolging van Theodor Holman, een maniertje om de reclame voor zichzelf te continueren.

Dit is geen klein probleem. In het democratische debat moeten de oplossingen voor grote maatschappelijke problemen uitkristalliseren en een meerderheid kunnen vinden. Daar moet uiteindelijk, zichtbaar voor de bevolking – en hen hoop biedend – richting aan de samenleving worden gegeven.

Waar komt dit vandaan?

Als ik oorzaken voor deze problemen probeer aan te wijzen, grijp ik altijd naar het onderscheid dat politicoloog Ido de Haan heeft gemaakt tussen normale en constitutionele politiek.

In zijn boek over de vorming van de democratische rechtsstaat aan het einde van de negentiende eeuw beschrijft hij hoe in die tijd – toen onze grondwet tot stand kwam - constitutionele politiek werd bedreven. Er was geen overeenstemming over de uitvoering van politieke regels. De staatkundige regels moesten worden vastgesteld, de macht van politici en de koning opnieuw gedefinieerd.

Het enkel oppoetsen van het eigen gelijk leidt tot telkens grotere polarisatie

Daarna, toen de grondwet was geaccepteerd en de parlementaire democratie zijn beslag kreeg, brak een lange periode van normale politiek aan. Zelfs in de roerige jaren zestig en zeventig ging politiek vooral over hoe de koek moest worden verdeeld: over de besteding van welvaart binnen de algemeen geaccepteerde grenzen van ons politieke bestel.

Pas tegen de millenniumwisseling begon ‘de constitutie van de Nederlandse politiek uit elkaar te vallen.’ Het partijstelsel gaf niet langer de verdeeldheid in de samenleving weer en het parlement dreigde zijn centrale plaats in de natie te verliezen, aldus De Haan. Sinds 2002 is daar een conservatieve revolutie bij gekomen met nieuwe scheidslijnen tussen de Nederlandse cultuur en de islam, tussen de politieke klasse en de genegeerde ‘gewone mensen’ uit de oude wijken, de taboes van links en de volkswijsheden van rechts.

In zo’n constitutionele fase is de vlucht naar de politieke ‘zelfexpressie,’ naar het uitvergroten van conflicten als een vorm van electorale reclame, het uitsluitend bewaken van het imago door het in steen gehouwen eigen gelijk telkens te herhalen, wellicht de veiligste route naar politiek en electoraal succes.

Alleen, het enkel oppoetsen van het eigen gelijk, het ondergraven van het gelijk van de ander, de weerzin tegen samenwerking, het in diskrediet brengen van de ander leidt tot telkens grotere polarisatie, dan tot stilstand, en uiteindelijk tot onzekerheid en angst.

En nu?

Ik heb me heilig voorgenomen nooit aan zittende politici te vertellen wat ze moeten doen: het politieke mastodontschap laat ik met liefde aan andere oud-politici over. Maar heilige boontjes zijn ook vervelend dus ik wijk één keer af.

Ik denk dat het onvermijdelijk en ook noodzakelijk is om – ook in de politiek – grote constitutionele debatten te gaan voeren. Over onze vrijheden, en de grenzen ervan, over godsdienst en de vrijgestelde positie die kerken altijd in ons recht hebben gehad, over georganiseerde solidariteit als het belangrijkste fundament van de moderne staat en de houdbaarheid ervan. Over onze plek in de Europese Unie en de toekomst van Nederland als natie.

Het is vreemd en diep onbevredigend dat de samenleving bolstaat van opgekropte woede en emoties over Europa, de vluchtelingencrisis of de vrijheid van meningsuiting en deze hun weg vinden in een gelegenheidsreferendum als dat over Oekraïne maar er dan in de Kamer slechts afgeleid over wordt gepraat en vaak in verhullende technische termen. Politici definiëren daardoor maar zelden de belangrijkste waarden die hun handelen begeleiden en voor hen bepalend zijn in hun visie op de samenleving. In plaats daarvan treden zij vooral naar voren als de behartigers van deelbelangen, zoals die van zieken, scholieren, automobilisten, vluchtelingen, daarmee onbewust het vooroordeel voedend dat het grotere, algemene belang niet in hun straatje te pas komt.

Een voorwaarde daarvoor is dat er overeenstemming kan bestaan over de feiten. In 2009 beschreef Bill Clinton de Amerikaanse politiek als ‘fact-free politics.’ Inmiddels is dat begrip ook in Nederland ingeburgerd geraakt. Elke democratische discussie begint met een gemeenschappelijke erkenning van feiten. In toenemende mate lijken die het af te leggen tegen sweeping statements. De traditionele producenten van feiten over de Nederlandse samenleving zoals het Centraal Planbureau, het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal en Cultureel Planbureau worden vaker terzijde geschoven als ‘bevooroordeeld’ als zij feiten presenteren die politici en partijen onwelgevallig zijn. Een oplossing zou kunnen zijn om het parlement een eigen, sterk onderzoeksbureau te geven dat opereert onder de verantwoordelijkheid van de verzamelde parlementariërs en zo ook op steun kan rekenen.

Maar ook dit, de gemeenschappelijke acceptatie van feiten, net als de bereidheid om een constitutioneel debat te voeren, valt of staat bij een mentaliteitsverandering in de Nederlandse politiek. Het is vreemd dat waarden die in onze samenleving wel worden gewaardeerd in de politiek in slecht aanzien staan. Samenwerking bijvoorbeeld, in plaats van competitie. Aardigheid in plaats van elkaar afbreken, nieuwsgierigheid in plaats van vooringenomenheid, openheid in plaats van cynisme.

De vraag is waarom politici zich willen laten herkennen aan hun slechte eigenschappen. Waarom gunnen zij de parlementaire pers de eer om de naargeestige competitie telkens uit te vergroten in plaats van die momenten dat zij de handen ineenslaan en Waarom zouden politici nog langer willen accepteren dat zij worden weggezet als narcisten, egoïsten of leugenaars? En waarom zouden zij actief willen bijdragen aan bederf van de democratische verhoudingen door hun tegenstanders te vernederen, wetende dat dit uiteindelijk als een boemerang terugkeert?

Misschien omdat ze dan moeten accepteren dat hun politieke concurrenten er ook menselijker en misschien electoraal aantrekkelijker van worden? Maar terwijl het electoraat zweeft en naar de flanken vlucht en politieke polarisatie het land onbestuurbaar dreigt te maken, lijkt mij dit een weinig riskant experiment.

Tot slot, in mijn politieke lievelingsfilm, The Contender, zit een prachtige politieke toespraak verstopt. Deze wordt uitgesproken door de Amerikaanse president, gespeeld door Jeff Bridges.

Hij zegt daar ‘Napoleon once said when asked to explain the lack of great statesmen in the world, that ‘to get power you need to display absolute pettiness; to exercise power, you need to show true greatness.’ Such pettiness and greatness are rarely found in one person.’

Youtube plaatst cookies bij het bekijken van deze video Bekijk video op Youtube
Kijk hier de hele speech uit The Contender.

Dat mag zo zijn. Grootsheid is aan weinigen voorbehouden. Maar we kunnen in ieder geval ophouden kleinzieligheid telkens als politiek principe, als electorale handelswaar te verkopen. Naar grootsheid kunnen we streven.

Dit verhaal is een geredigeerde versie van mijn toespraak op mijn

Meer lezen?